formuleren

1 / 34
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Kies de juiste persoonsvorm en ontdek de regel.
Je hebt per vraag 10 seconden.

Slide 2 - Slide

Een aantal leerlingen is/zijn hard aan het werk.

A
is
B
zijn

Slide 3 - Quiz

Drugs is/zijn verslavend.

A
is
B
zijn

Slide 4 - Quiz

De media is/zijn niet te stuiten in hun nieuwshonger.

A
is
B
zijn

Slide 5 - Quiz



De VS heeft/hebben maatregelen genomen tegen de verregaande verruwing van de samenleving

A
heeft
B
hebben

Slide 6 - Quiz

80% procent van de leraren is/zijn een ochtendmens.
A
is
B
zijn

Slide 7 - Quiz

Een aantal leerlingen is hard aan het werk.
Drugs zijn verslavend.
De media zijn niet te stuiten in hun nieuwshonger.
De VS hebben maatregelen genomen tegen de verregaande verruwing van de samenleving
80% van de leraren is een ochtendmens.

Slide 8 - Slide

Hoe luidt de congruentieregel?

Slide 9 - Open question

foutieve samentrekking
Zinsdelen mag je in een tweede zin alleen weglaten als de volgende zaken in beide zinnen hetzelfde zijn:
1. betekenis
2. vorm (enkelvoud/meervoud)
3. functie (ontleden!)

Herschrijf de volgende zinnen!

Slide 10 - Slide

De corrupte directeur zette de onterecht verkregen subsidies weg op een rekening in Zwitserland en daarna een nieuw bedrijf op.

Slide 11 - Open question

Als vrijdag het grof vuil komt, gaan die oude stoelen weg en die fiets ook.

Slide 12 - Open question

Hij is het helemaal zat en naar zijn
vrouw gegaan om haar eens goed de waarheid te vertellen.

Slide 13 - Open question

Verwijswoorden
verbeter het foute stukje zin

Slide 14 - Slide

Ik weet zeker dat ik aan hun wel kan vragen of ik de klopboor mag lenen.

Slide 15 - Open question

Het enige ....................... telt, is dat je goed je best doet.

Kies het correcte verwijswoord.
A
wat
B
dat

Slide 16 - Quiz

De universiteit heeft zijn deuren gesloten vanwege een onverwachte brandoefening.

Slide 17 - Open question

Met kerst geef ik hen een cadeaubon voor dat nieuwe restaurant in de stad.

Slide 18 - Open question

'Gouda heeft, net als Alkmaar, haar wekelijkse kaasmarkt.'

Slide 19 - Open question

Welke verwijswoorden gebruik je bij het-woorden?
Welke verwijswoorden gebruik je bij het-woorden?
A
dit
B
deze
C
die
D
dat

Slide 20 - Quiz

Welke verwijswoorden gebruik je bij het-woorden?
Welke verwijswoorden gebruik je bij de-woorden?
A
dit
B
deze
C
die
D
dat

Slide 21 - Quiz

Welke verwijswoorden gebruik je voor 'leerling'?
A
dat, die
B
deze, dat
C
dit, dat
D
deze, die

Slide 22 - Quiz

Kies het juiste verwijswoord.
Het bedrijf kon niet voldoen aan de vraag van... klanten.
A
haar
B
hen
C
hun
D
zijn

Slide 23 - Quiz

Kies het juiste verwijswoord.
De apotheek kon niet voldoen aan de vraag van ... klanten.
A
haar
B
hen
C
hun
D
zijn

Slide 24 - Quiz

Dubbelop 

Slide 25 - Slide

Welke dubbelop?
Al op de lagere school had hij de toekomstdroom later leraar te worden.
A
tautologie
B
pleonasme
C
dubbele ontkenning
D
contaminatie

Slide 26 - Quiz

Irriteer jij je ook aan deze opdracht?
A
verwijswoord
B
incongruentie
C
foutieve samentrekking
D
dubbelop

Slide 27 - Quiz

Wat is een voorbeeld van een dubbelop (pleonasme)?
A
Natte regen
B
Gezellige mensen
C
Lekke bal
D
grote man

Slide 28 - Quiz

Dertig procent van de deelnemers hebben de eindstreep niet gehaald.



Slide 29 - Open question


Aan dat gedrag van die jongen erger ik me aan.


Slide 30 - Open question

De mentor zou wel even nachecken of de cijfers goed waren ingevuld.


Slide 31 - Open question

De directie heeft zijn personeel toegesproken.


Slide 32 - Open question

Piet is een natuurliefhebber en dan ook vaak in het bos.


Slide 33 - Open question

Misschien dat ik morgen mogelijk nog even langs kom.


Slide 34 - Open question