inl, kern, slot, hoofd- en bijzaken, samenhang

Wat ga je leren?
Herhaling en uitbreiding van leesvaardigheden, zoals geoefend in Starttaal en Studiereader.

1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 2

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Wat ga je leren?
Herhaling en uitbreiding van leesvaardigheden, zoals geoefend in Starttaal en Studiereader.

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Waarom ga je dit leren?
Natuurlijk als voorbereiding op het examen Lezen/Luisteren,
maar ook als voorbereiding op het project Burgerschap waarbij je verkiezingsprogramma's en artikelen gaat lezen.

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Leesvaardigheden
Inleiding, kern, slot
Hoofdzaken en signaalwoorden signaalwooorde
Signaalwoorden

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

De inleiding bestaat meestal uit één alinea
A
waar
B
niet waar

Slide 4 - Quiz

This item has no instructions

timer
0:30
Wat staat er in een inleiding

Slide 5 - Mind map

Extra:
aanleiding
lezer motiveren
info geven wat komen gaat

Een anekdote is een goede manier om een inleiding te starten.
A
waar
B
niet waar

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions

De kern/middenstuk
  1. vaak meer dan één alinea
  2. vaak meerdere deelonderwerpen-> tussenkopjes
  3. beschrijving
  4. standpunt-argumenten of
  5. probleem-oplossingstructuur of
  6. voor- en nadelenstructuur

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Hoofd- en bijzaken
Het onderwerp + belangrijke dingen over het onderwerp.

Hoofdzaken in één zin:  de hoofdgedachte!

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Wat staat er in een slot?

Slide 9 - Mind map

extra:
samenvatting
conclusie
toekomst kijken
vraag meegeven

Hoe onderscheid je de hoofdzaken in een tekst?
  1. Lees de tekst verkennend (titel, afbeeldingen, bron inhoudsopgave)
  2. Globaal lezen (onderwerp,  tekstdoel, hoofdgedachte, structuur)
  3. Intensief lezen (hoofdzaak per alinea -> 1e/2e of laatste twee zinnen, probeer de tekst te begrijpen)

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Hoofdzaken in de tekst (vervolg)
  • Let op signaalwoorden (voorbeelden en toelichting zijn bijzaak)
Waar let je nog meer op?

  • Signaalwoorden die een conclusie inleiden-> hoofdzaak
  • 'samengevat, dus, kortom, al met al, vandaar, concluderend'..)

Slide 11 - Slide

Extra:
bijvoorbeeld
onder andere
zoals  
zo
net als
dat wil zeggen
je moet daarbij denken aan
met andere woorden 
dit houdt in, 
Je kijkt wie een bepaald artikel heeft geschreven en waar het gepubliceerd is.
A
verkennend
B
globaal
C
intensief
D
gericht

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

Je zoekt in een tekst naar de verbanden tussen de verschillende onderdelen.
A
verkennend
B
globaal
C
intensief
D
gericht

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

Je bepaalt wat de hoofdgedachte van de tekst is
A
verkennend
B
globaal
C
intensief
D
gericht

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

Je bent op zoek naar informatie over de schrijver in een recensie.
A
verkennend
B
globaal
C
intensief
D
gericht

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

Voordat je naar school gaat, moet je eerst eten.
A
voorwaarde
B
reden/verklaring
C
tijd

Slide 16 - Quiz

extra:
Voordat je naar school gaat, moet je eerst eten.
Ik neem altijd een boterham, een koekje en fruit mee. Ook een flesje drinken mag niet ontbreken.
A
Vergelijking
B
Opsomming
C
Voorbeeld

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Mandarijnen lijken soms op sinaasappels.
A
Voorbeeld
B
samenvatting-conclusie
C
Vergelijking

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions


Mandarijnen zijn bijvoorbeeld vaak heel sappig, daardoor krijg je vieze handen.
A
Voorbeeld
B
doel-middel
C
oorzaak-gevolg

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

Om niet te laat te komen, ga ik altijd op tijd van huis.
A
oorzaak-gevolg
B
doel-middel
C
tijd

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

Op school wil ik voor de les nog van alles doen, zoals even kletsen met mijn vriendin.
A
voorbeeld
B
voorwaarde
C
opsomming

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

Celine heeft daar geen tijd voor, want die komt bijna altijd te laat.
A
Tegenstelling
B
Reden/verklaring
C
tijd

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions


Dus zolang Celine zo langzaam fietst, ga ik maar alleen naar school.
A
Samenvatting-conclusie
B
doel-middel
C
tijd

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions


In het restaurant kan je verschillende producten kopen, zo zijn er diverse dranken en broodjes.
A
doel-middel
B
probleem-oplossing
C
Voorbeeld-toelichting

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

Als jij niet snel reageert, dan sluit de procedure.
A
voorwaarde
B
doel-middel
C
tijd

Slide 25 - Quiz

This item has no instructions

Ik wil namelijk niet dat er gepraat wordt tijdens de uitleg
A
vergelijking
B
probleem oplossing
C
reden/verklaring

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

Tim had corona en daardoor heeft hij de toets niet kunnen maken
A
reden/verklaring
B
doel-middel
C
oorzaak-gevolg

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions

verschil reden en oorzaak
Een reden heeft te maken met de menselijke wil of keuze.
  • Er zijn veel goede redenen om te stoppen met roken. 
(daarom/ omdat)
Een oorzaak heeft te maken met externe omstandigheden.

  • Door een nog onbekende oorzaak had de trein vanmorgen vertraging. (doordat/ daardoor)

Slide 28 - Slide

This item has no instructions