Nederlands werkwoorden.

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo t, havo
• Leerjaar 2

Wat is een werkwoord?

In welke tijd staan de volgende zinnen?

Verleden of tegenwoordige tijd??

Samen leren we werkwoorden spellen.

1. tt
2. vt

Stefano repareerde alle computers in de klas.

1. tt
2. vt

Mevrouw Siemensma mopperde een beetje.

1. tt
2. vt

Wat is de vt (ik vorm) van kiezen?

1. kieste
2. koos
3. kiesde
4. kiezte

De stam van branden is...

1. brandt
2. brant
3. brand
4. brandd

wat is goed?
Hij (verhuizen) ........... (v.t.) naar Bali.

1. verhuis
2. verhuiste
3. verhuist
4. verhuisde

Wat is goed?
Hij (gooien) .......... (v.t.) de bal.

1. gooi
2. gooit
3. gooite
4. gooide

Het (gebeuren) niet vaak dat ik de les niet leuk vind.

1. gebeurt
2. gebeurd

Ik (vinden) de les erg leuk

1. vind
2. vindt

Hij (winnen) de wedstrijd

1. Wind
2. Wint

voltooid deelwoord.

wat is een voltooid deelwoord?

Noem voorbeelden van een voltooid deelwoord.

verleden tijd.

Schrijf de persoonsvorm op in verleden tijd enkelvoud.
RUSTEN

1. rust
2. ruste
3. rustten
4. rustte

Schrijf de persoonsvorm op in verleden tijd enkelvoud.
RUSTEN

1. rust
2. ruste
3. rustten
4. rustte

Schrijf de persoonsvorm op in verleden tijd enkelvoud.
RUIKEN

1. ruik
2. rook
3. ruiken
4. roken

Wat is de persoonsvorm? Gisteren lazen wij de krant.

1. lazen, tt - ev
2. lazen, tt - mv
3. lazen, vt - ev
4. lazen, vt - mv

Zet de zin in de verleden tijd:
"Hij beleeft een geweldige dag."

Zet de zin in de verleden tijd:
"Ik haast me naar het werk."