werkwoordspelling

• Nederlands
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 1

Oefenen met

werkwoordspelling

voor het spellen van de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd gebruik je 't ex-fokschaap

1. waar
2. niet waar

voor het spellen van het voltooid deelwoord gebruik je 't ex-fokschaap

1. waar
2. niet waar

voor het spellen van de persoonsvorm in de verleden tijd gebruik je 't ex-fokschaap

1. waar
2. niet waar

Quinten (branden) zijn vingers gisteren

1. brande
2. brandde
3. brandden
4. branden

Maar iedereen heeft weleens (falen)

1. gefaald
2. gefaalt
3. gefalen

Ook Linsey en Amy hebben (beloven)

1. belooft
2. beloovt
3. beloofd
4. beloovd

hun vingers niet meer te (branden)

1. brandden
2. brandde
3. brande
4. branden

(vinden) je deze les ook zo leuk?

1. vin
2. vint
3. vindt
4. vind

Dylan (vinden) het hopelijk wel wat.

1. vind
2. vint
3. vindt

Afgelopen weken (besteden) we veel tijd aan werkwoordspelling

1. besteden
2. besteede
3. besteedden
4. besteeden

Als Silva nu eens een beetje (opschuiven)

1. opschuift
2. opschuifd
3. opschuivt
4. opschuivd

Dan kan Senne zijn woord beter (verspreiden)

1. verspreide
2. verspreiden
3. verspreidde
4. verspreidden

Sommige leerlingen (roken) stiekem in het park.

1. rookte
2. rookten
3. rookde
4. rookden

En nu (gebeuren) het gelukkig niet meer.

1. gebeurt
2. gebeurd
3. gebeurdt

Hopelijk hebben jullie van deze quiz wat (leren)

1. geleerd
2. geleert
3. geleerdt

Dan (beloven) dat veel voor de toets

1. beloovt
2. beloovd
3. beloofd
4. belooft