2 havo, chapitre 3, aanwijzend vnw RIJKS

Het aanwijzend voornaamwoord
Programme
Buts: 
Je herkent het aanwijzend vnw in het FA.
Je kunt het aanwijzend vnw in het FA toepassen. 
Je kunt het aanwijzend vnw vertalen in het FA / NE
- het aanwijzend voornaamwoord
- faire: exercice 17+18
- C'est qui?
-Blooket

1 / 24
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Het aanwijzend voornaamwoord
Programme
Buts: 
Je herkent het aanwijzend vnw in het FA.
Je kunt het aanwijzend vnw in het FA toepassen. 
Je kunt het aanwijzend vnw vertalen in het FA / NE
- het aanwijzend voornaamwoord
- faire: exercice 17+18
- C'est qui?
-Blooket

Slide 1 - Slide

Weet je nog wat een aanwijzend voornaamwoord in het Nederlands is?

Slide 2 - Open question

Wat is een aanwijzend voornaamwoord in het Nederlands?
A
de / het / een
B
mijn / jouw / onze / zijn
C
voor / na / tijdens / tegelijk
D
dit / dat / die / deze

Slide 3 - Quiz

Wat zou een aanwijzend voornaamwoord dan in het Frans zijn?
A
mon/ma/mes
B
le/la/les
C
ce/cet/cette/ces
D
un/une/des

Slide 4 - Quiz

Toelichting aanwijzend voornaamwoord in het Nederlands 
Een aanwijzend voornaamwoord vertelt zelf eigenlijk al wat het doet. Je gebruikt het wanneer je iets aanwijst. 


 
Dat meisje heeft een mooie tekening gemaakt.
vb.
En néerlandais

Slide 5 - Slide

En dan nu in het Frans..
Die, deze, dit of dat vertaal je met ce, cet, cette of ces.


vb.
vb.
vb.

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

sleep de woorden naar het juiste aanwijzend vnw 
ce
cet
cette
ces
épinards
table (v)
chaise (v)
homme (m)
stylo (m)
devoirs
journaux

Slide 8 - Drag question

________ garçons
A
Ce
B
Cet
C
Cette
D
Ces

Slide 9 - Quiz

________ couleur(v)
A
Ce
B
Cet
C
Cette
D
Ces

Slide 10 - Quiz

________ magasin (m)
A
cet
B
cette
C
ce
D
ces

Slide 11 - Quiz

_______ objet (m)
A
cet
B
cette
C
ces
D
ce

Slide 12 - Quiz

______ chaussures
A
ce
B
cet
C
cette
D
ces

Slide 13 - Quiz

________ rue (v)
A
ce
B
ces
C
cette
D
cet

Slide 14 - Quiz

Weet jij hoe je het aanwijzend voornaamwoord gebruikt?
😒🙁😐🙂😃

Slide 15 - Poll

Stappenplan aanwijzend vnw 
Stap 1 : Kijk naar het woord ACHTER het aanwijzend voornaamwoord. 
Staat het in het meervoud? [meestal eindigt het op  x / s.] --> gebruik CES
par exemple: Ces garçons ont beaucoup de devoirs  

Stap 2: is het woord vrouwelijk? [woorden uit je woordenlijst met lidwoord "la"] --> gebruik CETTE
par exemple: Cette salade est délicieuse.

Slide 16 - Slide

Stappenplan aanwijzend vnw

Stap 3: controleer of het woord begint met een klinker / h 
Gebruik: CET.  par exemple: Cet hôtel est fermé.

Stap 4: mannelijk enkelvoud. Gebruik: CE
par exemple: Ce garçon travaille bien!

Slide 17 - Slide

Au travail!
Faire: exercice 17 p. 110 + 18 p. 112
Comment: avec ton voisin
Attention: sla oefening 17C nog even over.
timer
7:00
Eerder klaar?
oefen via verbuga.eu: avoir en être in de présent en passé composé

Slide 18 - Slide

1 Hoe vind je die/deze spijkerbroek?
2 Ik vind dit/dat paar schoenen leuker.
3 Ik ben dol op deze/die gympen/sneakers.
Exercice 17A
Exercice 17D
1 ce            2 cette
3 ce           4 ces
5 ce           6 cette


1 cette            4 cet
2 ces               5 cet
3 ce                 6 ce
Exercice 18A
Exercice 18B
1 cet             4 ces
2 Ce             5 ce
3 Cette       6 Cette


Slide 19 - Slide

C'est qui ? 
Vocabulaire
un pull
une robe
un jean
les baskets
un pantalon
les chaussures
il porte des chaussures noires
elle porte une robe bleue

Slide 20 - Slide

les couleurs
les couleurs

Slide 21 - Slide

Qui est-ce?
Iedereen staat achter zijn stoel. Je gaat zitten als de beschrijving niet voor jou klopt.
Ronde 1 doet de docent.
De volgende rondes doet steeds iemand uit de klas

Slide 22 - Slide

Herhalen blok A p. 128 + leren blok B t/m appeler


Les devoirs
Jeudi, le 7 décembre
Mardi, le  12 décembre
Herhalen blok AB t/m appeler
leren: blok B t/m plusieurs p. 128


Slide 23 - Slide

Slide 24 - Link