Taalgereedschap B - les 1 - mv

Taalgereedschap B


Nederlands
spelling/grammatica
1 / 11
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 11 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Taalgereedschap B


Nederlands
spelling/grammatica

Slide 1 - Slide

Praktische informatie
  • dinsdag 29 maart finale voorleeswedstrijd - 2e mwu inschrijven mediatheek - wedstrijd in Kleine Beer

  • Toets dictee/grammatica - dinsdag 17 mei 2022
  • Inleveren module - vrijdag 20 mei 2022
  • Maakwerk week 12: Learnbeat 4.1 + 4.2.1 + 4.3.B

Slide 2 - Slide

Verwachtingen
- Kennis Taalgereedschap A nodig;

- Je kunt altijd uitleggen hoe je tot het antwoord bent gekomen;

- Een zin begint met een hoofdletter en eindigt met een punt;

- Je werkt iedere week in Learnbeat aan Taalgereedschap B.

Slide 3 - Slide

Volgens de coach zouden sommige voetballers beter kunnen gaan turnen.
werkwoordelijk gezegde =
A
Volgens de coach
B
zouden kunnen gaan
C
zouden kunnen gaan turnen
D
sommige voetballers

Slide 4 - Quiz

Mijn moeder is volgende week jarig.
Onderwerp =
A
Mijn moeder
B
is jarig
C
volgende
D
week

Slide 5 - Quiz

De docenten en leerlingen eten iedere dag fruit op school.
Lijdend voorwerp =
A
De docenten en leerlingen
B
eten
C
iedere dag
D
fruit

Slide 6 - Quiz

Meewerkend voorwerp
Het meewerkend voorwerp geeft aan voor wie iets bestemd is.  
Niet in elke zin staat een meewerkend voorwerp.





Slide 7 - Slide

Meewerkend voorwerp

Stel de vraag: Aan/Voor wie/wat + gezegde + onderwerp (+ lijdend voorwerp)? 

Het antwoord op deze vraag is het meewerkend voorwerp (mv).
Aan moet je in de zin kunnen toevoegen of weglaten.

Slide 8 - Slide

Schoudermaatje

Leg aan jouw schoudermaatje uit hoe je het meewerkend voorwerp in een zin vindt.

Slide 9 - Slide

Zijn ouders hebben hem voor zijn verjaardag een nieuw leesboek gegeven.
wg = hebben gegeven
ow = zijn ouders 
lv = een nieuw leesboek 
mv = hem 

Leg aan jouw schoudermaatje uit hoe ik deze zin heb ontleed.

Slide 10 - Slide

Bedenk zelf een zin met een meewerkend voorwerp.

Slide 11 - Open question