1.1 Waar heb jij behoefte aan?
Opdracht 2Stel dat jij en je ouders behoeften aan:
Een huis met zes kamers - een fiets - een maaltijd - een spelcomputer - vakantie - een winterjas.
a. Welke twee zijn primaire behoeften?
b. Welke twee zijn secundaire behoeften?
c. Leg bij de andere twee uit waarom het voor de één een primaire behoeften is en voor de andere een secundaire behoefte.