Woordsoorten: lw, bv zn

• Nederlands
• Basisschool
• Groep 6

Woordsoorten

Lidwoord

Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord 

Taal - Woordsoorten

Woordsoorten

Woordsoorten

Lidwoord

Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord 

Eerst even stil en luisteren (uitleg/herhaling)...

Woordsoorten

Lidwoord

Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord 

Eerst even stil en luisteren (uitleg/herhaling)...

...straks een actieve werkvorm (oefenen)!

Zelfstandige naamwoorden

Mensen, dieren , planten of dingen.

Voor een zelfstandig naamwoord kan je een lidwoord zetten. 

Namen zijn ook zelfstandige naamwoorden. Hilde en Tijl zijn dus zelfstandige naamwoorden.

bijvoeglijk naamwoord

Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord en staat er meestal voor.

Je weet door een bijvoeglijk naamwoord meer over het zelfstandig naamwoord.

bijvoeglijk naamwoord

Soms met je het verbuigen en zet je er een -e bij
bv. een mooi huis, een mooie fiets.

Bij veel bijvoeglijke naamwoorden zijn de trappen van vergelijking mogelijk.

handig - handiger - handigst

Woordsoort	Wat is het?	Voorbeelden
Lidwoord
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord

Woordsoort	Wat is het?	Voorbeelden
Lidwoord	Een woord dat bij een zelfstandig naamwoord hoort
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord

Woordsoort	Wat is het?	Voorbeelden
Lidwoord	Een woord dat bij een zelfstandig naamwoord hoort	de, het: BEPAALDE lidwoorden een: ONBEPAALD lidwoord
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord

Woordsoort	Wat is het?	Voorbeelden
Lidwoord	Een woord dat bij een zelfstandig naamwoord hoort	de, het: BEPAALDE lidwoorden een: ONBEPAALD lidwoord
Zelfstandig naamwoord	Mensen, dieren, planten en dingen
Bijvoeglijk naamwoord

Woordsoort	Wat is het?	Voorbeelden
Lidwoord	Een woord dat bij een zelfstandig naamwoord hoort	de, het, een
Zelfstandig naamwoord	Mensen, dieren, planten en dingen	broer, juf, meisje kat, koe, kip boek, auto, fruit
Bijvoeglijk naamwoord

Woordsoort	Wat is het?	Voorbeelden
Lidwoord	Een woord dat bij een zelfstandig naamwoord hoort	de, het, een
Zelfstandig naamwoord	Mensen, dieren en dingen	broer, juf, meisje kat, koe, kip boek, auto, fruit
Bijvoeglijk naamwoord	Een woord dat iets zegt over het zelfstandig naamwoord

Woordsoort	Wat is het?	Voorbeelden
Lidwoord	Een woord dat bij een zelfstandig naamwoord hoort	de, het, een
Zelfstandig naamwoord	Mensen, dieren en dingen	broer, juf, meisje kat, koe, kip boek, auto, fruit
Bijvoeglijk naamwoord	Een woord dat iets zegt over het zelfstandig naamwoord	rode, blauwe, zachte, harde, ronde, rechthoekige, jonge, oude, warme, korte, lange

Oefenzinnen

Lidwoord - Zelfstandig naamwoord - Bijvoeglijk naamwoord

De aardige juf schrijft op het bord.

De serieuze leerling maakt de moeilijke sommen.

Oefenzinnen

Lidwoord - Zelfstandig naamwoord - Bijvoeglijk naamwoord

De aardige juf schrijft op het bord.

De serieuze leerling maakt de moeilijke sommen.

Oefenzinnen

Lidwoord - Zelfstandig naamwoord - Bijvoeglijk naamwoord

De aardige juf schrijft op het bord.

De serieuze leerling maakt de moeilijke sommen.

Oefenzinnen

Lidwoord - Zelfstandig naamwoord - Bijvoeglijk naamwoord

De aardige juf schrijft op het bord.

De serieuze leerling maakt de moeilijke sommen.

Oefenzinnen

Lidwoord - Zelfstandig naamwoord - Bijvoeglijk naamwoord

De aardige juf schrijft op het bord.

De serieuze leerling maakt de moeilijke sommen.

Oefenzinnen

Lidwoord - Zelfstandig naamwoord - Bijvoeglijk naamwoord

De aardige juf schrijft op het bord.

De serieuze leerling maakt de moeilijke sommen.

Oefenzinnen

Lidwoord - Zelfstandig naamwoord - Bijvoeglijk naamwoord

De aardige juf schrijft op het bord.

De serieuze leerling maakt de moeilijke sommen.

Welke woordsoort is "grote" in deze zin?
De grote ballon vliegt door de lucht.

1. lidwoord
2. zelfstandig naamwoord
3. bijvoeglijk naamwoord
4. werkwoord

Welke woordsoort is "school" in deze zin?
De jongen fietst naar school.

1. zelfstandig naamwoord
2. lidwoord
3. bijvoeglijk naamwoord
4. voorzetsel

Welke woordsoort is "het" in deze zin?

Het kindje is heel moe.

1. voorzetsel
2. zelfstandig naamwoord
3. werkwoord
4. lidwoord

De slimme leerling snapt het niet.
Welk woord is het lidwoord?

1. de
2. slimme
3. het
4. leerling

De slimme leerling snapt het niet.
Welk woord is het zelfstandig naamwoord?

1. slimme
2. leerling
3. snapt
4. de

De slimme leerling snapt het niet.
Welk woord is het bijvoeglijk naamwoord?

1. de
2. leerling
3. snapt
4. slimme

trappen van vergelijking

Wat is de vergrotende trap van
dun?

Wat is de overtreffende trap van
leuk?

Wat is de vergrotende trap van
veel?

Wat is de overtreffende trap van
goed?

Wat is de overtreffende trap van
laat?

Wat is de vergrotende trap van
weinig?

Als en dan

Hetzelfde = als

Mijn taart is net zo zoet als die van jou.

overtreffende trap, na ander(e)(s) = dan

Mijn taart is zoeter dan die van jou.
Die cultuur is helemaal anders dan die van ons.

Onze klas is even goed ..... de andere eerstejaren.

1. als
2. dan

Mijn broer is groter ..... mijn moeder.

1. als
2. dan

Ik ben groter.....

1. als jou
2. als jij
3. dan jou
4. dan jij

Jij hebt evenveel punten.....

1. als ons
2. als wij
3. dan ons
4. dan wij

Ik ben groter ... jou.

Wat moet er op de puntjes?

1. als
2. dan

Die trui is net zo duur ... die broek.

Wat moet er op de puntjes?

1. als
2. dan

Mijn schoenen zijn viezer ... die van jou.

Wat moet er op de puntjes?

1. als
2. dan

Anders ... anders.
Wat moet er op de puntjes?

1. als
2. dan

Mijn taart is even groot ... die van jou.

Wat moet er op de puntjes?

1. als
2. dan

Opdracht (1/3)

Jullie krijgen zo een lege post-it.

Je bedenkt wat een zelfstandig naamwoord ook alweer was en

kijkt om je heen (klaslokaal):
welke zelfstandige naamwoorden zie je in de klas?

bijvoorbeeld: kast

Schrijf het zelfstandig naamwoord (alleen het zelfstandig naamwoord!) op je post-it en plak deze op het object. Blijf bij je post-it staan.

Opdracht (2/3)

Loop twee minuten rond in de klas en kijk wat je klasgenoten allemaal hebben opgeschreven/opgeplakt.

Na die twee minuten loop je naar een andere post-it dan die van jezelf. Je schrijft op die post-it het lidwoord dat bij dat zelfstandige naamwoord hoort.

Je blijft bij deze post-it staan.

Opdracht (3/3)

Loop twee minuten rond in de klas en kijk wat je klasgenoten allemaal voor lidwoorden hebben opgeschreven.

Na die twee minuten loop je naar een andere post-it dan die twee waar jij al op geschreven hebt. Je schrijft op die post-it een bijvoeglijk naamwoord dat bij dat lidwoord en zelfstandig naamwoord past.

Heb je er een opgeschreven? Dan ga je zitten op je eigen plek.

Werkboek 

woordsoorten: groene kaders lezen en aanduiden p. 126-127-129

p. 127-128 nr. 3 a - b

Bookwidget in planner.