Herhaling 1e semester

Herhaling 1e semester
1 / 28
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisSecundair onderwijs

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

Herhaling 1e semester

Slide 1 - Slide

(bestuur Rusland)

tot mrt 1917


mrt 1917 -
okt 1917
1918-1922
1922
Voorlopige Regering
Lenin en de partij
Strijd Roden en Witten
Tsaar en Doema

Slide 2 - Drag question

Duitsland tussen 1918 en 1933 noemen we...
A
De Duitse Republiek
B
Duitsland
C
De Republiek van Weimar
D
Het Duitse Keizerrijk

Slide 3 - Quiz

3b: Zet deze veranderingen op de juiste volgorde.
1
2
3
4
Start planeconomie
Collectivisatie landbouw
Nationalisatie grond en bedrijven
NEP

Slide 4 - Drag question

Lenins NEP was een rechtstreeks gevolg van...
A
Wereldoorlog I
B
de Russische Revolutie
C
de Burgeroorlog
D
het verdrag van Brest-Litovsk

Slide 5 - Quiz

1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
Nicolaas II hervormt
Start WOI
Februarirevolutie
Bloedige Zondag
Voorlopige Regering
Oktoberrevolutie
Burgeroorlog
Vrede Brest-Litovsk
Lenin sterft
Start 5- jarenplannen
Dekoelakisatie
Grote Terreur

Slide 6 - Drag question

Geef per omschrijving aan welke naam daarbij hoort door te slepen.

Hierna: filmpje 'Hoe heeft Nazi-Duitsland als totalitaire staat totale controle over de Duitse bevolking ?'- Jort (+ 4 min)
een door Hitler opgerichte knokploeg om partijvergaderingen van de
NSDAP te beschermen.
een jeugdorganisatie om de jeugd voor te bereiden op hun taak in de
maatschappij.
een organisatie die bekend staat als de geheime politie in nazi-Duitsland. 
een organisatie die onder andere concentratie- en
vernietigingskampen bewaakte.
Gestapo.
Hitlerjugend.
SA.
SS.

Slide 7 - Drag question

capitalism
communism
Maak de juiste combinaties
Bedrijven eigendom van de staat
Groot verschil tussen rijk en arm
Je werkt om winst te maken voor jezelf
Boeren staan opbrengst af aan staat
De staat controleert de economie

Slide 8 - Drag question

Vraag: Welke zinnen zijn kenmerken van totalitaire samenlevingen? 
Sleep de juiste antwoorden in het vak.
Totalitaire samenleving
Geen kenmerk
De bevolking leeft in angst.
Er is censuur.
De landbouw wordt gemoderniseerd door collectivisatie.
Met showprocessen wordt geregeld dat er geen terreur is.
Er zijn vrije verkiezingen.
De kranten mogen schrijven wat ze willen.
Propaganda wordt zo veel mogelijk voorkomen.
Eén persoon heeft alle macht.

Slide 9 - Drag question

Wat past best?
Duitsland tussen 1925 en 1929
A
verkeerde in een economische crisis
B
verkeerde in een politieke crisis
C
had last van de opkomst van de NSDAP
D
had een periode van economische en culturele bloei

Slide 10 - Quiz

Grote Terreur
Pavlik Morozov
NEP
Stachanovisme
voedseltekort aanpakken
Bekennen: bedreiging familie
schijnprocessen
Uit paranoia
Stalin = vader
Trouw regime = belangrijkst
Gaf vader aan
Boeren grondbezit
Koelakken geven verzet op
opbrengsten verkopen markt
tegen partij-elite
lichte industrie privé-initiatief
cultuur v. verklikking
Helden van het Plan
Overproducerende arbeiders
propagandacampagne
Kettingreactie: familie + vrienden opgepakt
Waarschuwing voor de partij
Beloning: extra voedsel, huisvesting
Zware industrie blijft genationaliseerd
14x meer steenkool gedolven

Slide 11 - Drag question

Welk begrip wordt hier bedoeld?

Palestijnse volksopstand (tussen 1987-1993 en 2000-2005) tegen Israël.
A
Fatah
B
Hamas
C
Hagana
D
Intifada

Slide 12 - Quiz

Wat was de kern van het Dawesplan?
A
Geld bijdrukken om voor welvaart te zorgen
B
Goederen herverdelen om ongelijkheid tegen te gaan
C
Geld investeren om voor welvaart te zorgen
D
Goederen uitlenen om ongelijkheid tegen te gaan

Slide 13 - Quiz

Welke opmerking over hyperinflatie klopt?
A
Er is een economische crisis omdat er te weinig geld is
B
Er is een economische crisis omdat geld niets meer waard is
C
Er is een economische crisis omdat er teveel geld geleend wordt
D
Er is niet genoeg papier om geld te drukken

Slide 14 - Quiz

Hoe kon Stalin zo machtig worden terwijl Lenin nog leefde en daarna?
A
Hij was een vertrouweling van Stalin
B
Hij gaf vrienden belangrijke jobs in de partij
C
Hij had de Bolsjewieken geholpen de Burgeroorlog te winnen
D
Hij beëindigde WOI

Slide 15 - Quiz

Stalin vond dat de SU een industriële grootmacht moest worden om te kunnen concurreren met de kapitalistische landen.
A
Juist
B
Fout

Slide 16 - Quiz

Arbeiders werden gemotiveerd om veel te produceren. Welke hoort er NIET bij?
A
Titel: arbeider van het jaar
B
betere voeding, huis, premie
C
Een hoger salaris
D
Een medaille

Slide 17 - Quiz

In een totalitaire staat is privacy een belangrijk recht en waarde.
A
Juist
B
Fout

Slide 18 - Quiz

11a. In a Five Year Plan factories were told to make as much profit as possible within 5 years.
A
TRUE
B
FALSE

Slide 19 - Quiz

13b. What do you think a Soviet factory manager’s
priority would be?
A
Making a high quality product
B
The safety of the workers
C
Getting the job done in time
D
Making profit

Slide 20 - Quiz

Hitler begon vooral verkiezingen te winnen door...
A
Een dreigende communistische revolutie
B
Een dreigende joodse machtsovername
C
De economische crisis in Duitsland
D
De publicatie van "Mein Kampf"

Slide 21 - Quiz

Vraag 5: Welke uitspraak past bij Stalin over het verkrijgen van het Partijleiderschap?
A
Stalin werkte samen met de leden van de Communistische Partij waaronder Trotski
B
Stalin sloot Trotski buiten van Lenins begrafenis om hem in een kwaad daglicht te stellen.
C
Stalin wilde op een vreedzame manier aan de macht komen.
D
Stalin ruimde tegenstanders uit de weg om de machtigste man van de SU te worden

Slide 22 - Quiz

Welke gebieden vallen onder de 'bezette gebieden' na de Zesdaagse Oorlog?
A
Zuid-Libanon, de Westelijke Jordaanoever en de Golanhoogvlakte
B
Gazastrook, de Westelijke Jordaanoever en de Golanhoogvlakte
C
Sanaï, de Westelijke Jordaanoever en de Golanhoogvlakte
D
Gazastrook, de Westelijke Jordaanoever en Oost-Jeruzalem

Slide 23 - Quiz

Wat was de belangrijkste oorzaak van de beurscrash?
A
Amerikanen kochten massaal aandelen.
B
Amerikanen verkochten massaal aandelen.
C
Amerikanen leenden teveel geld.
D
Duitsland kon geen herstelbetalingen meer betalen.

Slide 24 - Quiz

Wat was geen onderdeel van de New Deal?
A
Oorlog voeren met Nazi-Duitsland om economie te herlanceren.
B
Staatsinvesteringen in economie.
C
Regulering van financiële sector.
D
Uitkeringen voor werklozen

Slide 25 - Quiz

In welk jaar vond de Zesdaagse Oorlog plaats?
A
1948-1949
B
1956
C
1967
D
1973

Slide 26 - Quiz

Op welk land veroverde Israël tijdens de Zesdaagse Oorlog het volgende gebied?

Sinaï-woestijn
A
Egypte
B
Syrië
C
Jordanië
D
Libanon

Slide 27 - Quiz

Welk begrip wordt hier bedoeld?

Dorpjes van Joodse kolonisten in de Gazastrook (tot 2005) en op de Westelijke Jordaanoever.
A
Israëlische nederzettingen
B
Joodse kolonisten
C
bezette gebieden
D
Mandaatgebied Palestina

Slide 28 - Quiz