This lesson contains 16 slides, with text slides and 2 videos.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Industrialisatie
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Zoek de verschillen
Fabrieksstad Enschede, schoolwandplaat uit 1916 door J.H.C. Hijenbroek
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Video
Voor de industrialisatie
Groot deel van de bevolking woont op het platteland in de landbouw.
Veel armoede.
Veel werd er met der hand gemaakt (huisnijverheid)
Slide 5 - Slide
Industrialisatie
Industrialisatie: overgang van handwerk (huisnijverheid) naar werken met machines (stoommachines).
Veel mensen trekken naar de steden (rond 1870) (Urbanisatie) --> snel veel nieuwe woningen.
Mensen leven/werken in slechte omstandigheden. (14 uur per dag werken, saai, gevaarlijk, geen rechten)
Hebben een laag loon en kunnen niet protesteren: dan worden ze ontslagen.
Kinderarbeid
Een straat in Amsterdam. Schilderij door Eduard Hilverdink, 1889.
Slide 6 - Slide
Slide 7 - Slide
Wonen
In de steden ontstond een moeilijk situatie: er was niet voor iedereen genoeg plek om te wonen.
Er werden snel veel huizen bijgebouwd (slechte kwaliteit). In deze woningen woonden vaak veel families in kleine ruimtes.
Deze huizen hadden vaak geen stromend water of riolering.
Slide 8 - Slide
Waterput waarmee water voor een hele wijk uit het grondwater wordt gehaald.
Grondwater werd vaak gebruikt als drinkwater.
Door een kapotte riolering kunnen uitwerpselen bij het drinkwater komen.
Uitwerpselen die besmet zijn (bijvoorbeeld met cholera) komen in het grondwater terecht.
Arbeiderswijk
Slide 9 - Slide
In sommige delen van Noord- en Oost-Nederland
was het trouwens niet veel beter...
Een plaggenhut met heideplaggen bedekte hut. Ze waren te vinden in de armste gebieden van Nederland, vooral in Drenthe, Friesland en Overijssel en werden bewoond door de allerarmste arbeiders, vaak met grote gezinnen. Een plaggenhut was een eenvoudig bouwwerk, meestal gedeeltelijk uitgegraven en zonder zijmuren zodat het dak op grondhoogte begon. Het dak was bekleed met plaggen die uit het omliggende land werden gehaald.
Slide 10 - Slide
Slide 11 - Video
Slide 12 - Slide
Hulp aan armen in de 19e eeuw
Bij ziekte of werkloosheid klopte je in eerste instantie aan bij familie.
Geen familie? Dan was je afhankelijk van liefdadigheid.
Liefdadigheid in de 19e eeuw kwam van de kerk of rijke burgers.
Deze liefdadigheid bestond uit: voedsel, brandstof en kleding.
Om liefdadigheid te ontvangen moest je: het écht nodig hebben, jenetjesgedragen, dankbaarzijn en naar de kerk gaan.
Een schilderij van Albert Anker waarop soep wordt uitgedeeld aan armen.
Slide 13 - Slide
Rol van de overheid
De rol van de overheid (landelijk en gemeentelijk) was erg klein: zij zagen het niet als hun taak.
Sommige gemeenten hadden een armenfonds. Dit fonds was niet verplicht en het geld was beperkt: op was op.
De Goudsbloemgracht in de Amsterdamse wijk Jordaan uit 1850. Het is eigenlijk helemaal geen gracht, maar een sloot met aan beide kanten zeer slechte woningen. De hygiëne was slecht. Er was geen schoon drinkwater, geen riool, geen wc's. Regenwater werd verzameld in tonnen.
Slide 14 - Slide
Sociale Kwestie
De slechte woon- en werkomstandigheden van de arbeiders zijn duidelijk zichtbaar. Het zoeken naar een oplossing hiervoor heet: de Sociale kwestie.
Arbeiders gaan zich organiseren in vakbonden. Hierdoor komen er ook meer stakingen voor.
De 'rijken' krijgen ook last van de problemen van de arbeiders: ongelukken en stakingen in de fabrieken, en zeer besmettelijke ziekten.
Slide 15 - Slide
Invoering sociale wetgeving:
1854: Armenwet aangenomen, steun van de overheid
1874: Kinderwetje van Van Houten
1901: Leerplichtwet
1901: Woningwet: redelijke kwaliteit van woningen is een eis
1901: Ongevallenwet: Uitkering als je niet meer kunt werken door een ongeluk