Herhalingsles h8 havo 3
1 / 25
Lesson duration is: 60 minItems in this lesson
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Slide
Deze welvaart gaat naast geld ook over de behoeften die niet uit te drukken zijn in geld, zoals gezondheid en leefomgeving.
A
Welvaart in enge zin
B
Welvaart in ruime zin
Slide 6 - Quiz
De welvaart in enge zin kunnen we goed meten met ...
A
Hoeveelheid geld
B
Het bbp
C
De lorenzcurve
Slide 7 - Quiz
Je spreekt van economische groei wanneer het bbp stijgt.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 8 - Quiz
Welke productiefactor hoort bij de aanschaf van een nieuwe machine
A
Kapitaal
B
Arbeid
C
Nauur
D
Ondernemerschap
Slide 9 - Quiz
De bank waar je een spaarrekening hebt geopend behoort tot
A
De primaire sector
B
de secundaire sector
C
De tertiaire sector
D
De quartaire sector
Slide 10 - Quiz
Jan maakt 12 taarten per uur.
Erik maakt 11 taarten per uur.
Wie heeft de hoogste arbeidsproductiviteit?
Erik maakt 11 taarten per uur.
Wie heeft de hoogste arbeidsproductiviteit?
A
Jan
B
Erik
Slide 11 - Quiz
Welke uitspraak is juist over
de conjunctuurgolven.
de conjunctuurgolven.
A
De rode stip bevindt zich in laagconjunctuur .
B
De rode stip bevindt zich in hoogconjunctuur
Slide 12 - Quiz
Werkloosheid die ontstaat door veranderingen in consumptie
A
Conjuncturele werkloosheid
B
Structurele werkloosheid
Slide 13 - Quiz
Wat geeft de lorenzcurve aan?
A
De armste 70 % van de mensen verdient 40 % van het inkomen
B
De armste 30 % van de mensen verdient 3 % van het inkomen
C
De rijkste 70 % van de mensen verdient 40 % van het inkomen
D
De armste 30 % van de mensen verdient 30 % van het inkomen
Slide 14 - Quiz
Inkomensverdeling zonder overheidsingrijpen
A
Primaire inkomensverdeling
B
Secundaire inkomensverdeling
Slide 15 - Quiz
Het verschil tussen hoge en lage inkomens wordt procentueel groter
A
Nivelleren
B
Denivelleren
Slide 16 - Quiz
Inkomens kun je nivelleren met een ... belastingstelsel
A
Progressief
B
Degressief
C
Proportioneel
D
Geen van allen
Slide 17 - Quiz
Cor verdient €40.000 per jaar.
Welke uitspraak is juist.
A
Hij betaalt 49,50 % over €40.000
B
Hij betaalt zowel 37,07 % over €40.000 als 49,50 % over €40.000
C
Hij betaalt 37,07 % over €40.000
Slide 18 - Quiz
Op een bepaalde datum is de euro-dollarkoers €1 =$1,08. Een paar weken later is de koers €1 = $0,95. Welke munt is meer waard geworden?
A
Euro
B
Dollar
Slide 19 - Quiz
De lonen stijgen, op welke factor van internationale concurrentievoordeel heeft dit invloed?
A
Loonniveau
B
Inflatie
C
Arbeidsproductiviteit
Slide 20 - Quiz
Als de lonen stijgen, dan spreken we van een .... van de internationale concurrentiepositie van een land.
A
Verbetering
B
Verslechtering
