This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes, text slides and 5 videos.
Het monetair beleid is odnerdeel van het conjunctuurberleid en bestaat uit direct en indirect geldhoeveelheidsbeleid en wisselkoersbeleid.
Schematisch ziet
het er als volgt uit:
De CB kan de geldhoeveelheid direct beïnvloeden door het opkopen van waardepapieren (meestal staatobligaties) bij banken. Dit heet ook wel openmarkt-transacties.
Hierdoor verruimt de liquiditeitspositie van banken (ze krijgen meer geld in kas) en de banken zullen dit over het algemeen willen uitlenen (daar verdienen ze immers op).
Het aanbod van geld op de kapitaalmarkt stijgt, waardoor de rente daalt.
Het aantal leningen stijgt (en besparingen dalen), waardoor M stijgt.
Een andere manier om de geldhoeveelheid (direct) te beïnvloeden is het door het verhogen of verlagen van de verplichte reserves die banken moeten aanhouden bij de ECB.
Dit geld kunnen de banken niet gebruiken voor kredietverlening aan het publiek.
Als de CB banken verplicht om een groter bedrag in deze financiële reserve te stoppen, kunnen banken over minder geld beschikken.
Deze lagere liquiditeit leidt -via een beperking van het aanbod- dus tot een hogere geldmarktrente.
Als rente stijgt, zal lenen door consumenten en bedrijven minder aantrekkelijk worden en sparen aantrekkelijker.
Het publiek (consumenten en bedrijven) hebben dus minder geld in handen dus daalt M.
We gebruiken verkeersvergelijking van Fischer vaak om het verschil in invloed van de maatschappelijke geldhoeveelheid op de korte en de lange termijn weer te geven.
Korte termijn:
We gaan er van uit dat op korte termijn de stijging van M leidt tot een stijging van T. Dit komt (o.a.) omdat er sprake is van prijsrigiditeit en dus de prijzen niet stijgen. Als V ook niet verandert, kan een stijging van de maatschappelijke geldhoeveelheid (M) alleen leiden tot een stijging van het reële BBP (T).
Een stijging van de maatschappelijke geldhoeveelheid heeft dus een positief effect op de reële economie.
Lange termijn:
We gaan er van uit dat op lange termijn de stijging van M leidt tot een stijging van de prijzen (P) en niet van Y.
Dit komt, omdat volgens de theorie, Y weer terug gaat naar de natuurlijke productieomvang.
Als je als CB de geldhoeveelheid aanpast om de vraag (en dus de productie) van goederen te beïnvloeden, is de CB bezig om reële kant van de economie (de hoeveelheid producten) te sturen met de monetaire kant.
Dat werkt echter niet altijd.
In het geval van neutraliteit van geld kan de economie niet (verder) gestimuleerd worden door de geldhoeveelheid te vergroten.
Dit gebeurt als de productiecapaciteit al maximaal is (zodat een vergroting van M niet kan leiden tot een vergroting van Y), of op lange termijn als Y terug gaat naar het natuurlijk productieniveau.
Door het bestaan van chartaal geld, is de ondergrens van de rente gelijk aan 0.
Bedenk maar wat er zou gebeuren als de rente wel onder de nul zou komen. Bij een negatieve rente zou iedereen zijn spaargeld omzetten in chartaal geld en dat thuis gaan ‘oppotten’(om te voorkomen dat je moet gaan betalen voor het ‘op de bank’ zetten van je geld).
De bank heeft dan geen geld meer om uit te lenen. Dit willen ze voorkomen, dus de rente zal niet negatief worden.
Door het marktmechanisme zou ook voorkomen moeten worden dat rente negatief wordt: als sparen niets meer oplevert, zullen mensen hun geld eerder chartaal aanhouden en dus niet meer 0 een spaarrekening op de bank zetten. Het aanbod van geld daalt, waardoor de rente (prijs van geld) weer zou moeten stijgen.
Als verdere verlaging van de rente niet meer kan (door de zero lower bound), kan de CB proberen de economie te stimuleren door middel van kwantitatieve verruiming.
De centrale bank maakt geld en koopt daarmee op grote schaal waardepapieren, zoals staatsobligaties, van de banken.
De banken krijgen daardoor meer kasmiddelen om krediet te gaan verlenen.
Het uiteindelijke doel daarvan is een stijging van de bestedingen en het stimuleren van economische groei.
In het recente verleden heeft de ECB geprobeerd de negatieve gevolgen van de crisis te verzachten door het voeren van kwantatieve verruiming.
a) Leg uit hoe dit (in theorie) zou moeten werken.
b) Verdedig de mening van veel economen die dit beleid een slecht idee vinden (en denken dat het effect op de reële economie erg klein is).
De banken krijgen daardoor meer kasmiddelen om krediet te gaan verlenen. Als bedrijven en gezinnen meer lenen, nemen de consumptie en investeringen toe. Hierdoor stijgt de productie en wordt economische groei aangewakkerd..
Maar zelfs als het extra geld wel in de maatschappelijke geldhoeveelheid terechtkomt heeft dat geen zin meer.
De reële sector reageert dan niet meer op een vergroting van M. Het extra geld dat de huishoudens (op één of andere manier) krijgen, wordt niet uitgegeven, maar opgepot (inactief gehouden). In termen van de verkeersvergelijking van Fischer, M stijgt, maar V daalt, zodat P x T niet verandert.
Te veel inflatie tast de koopkracht van mensen aan.
Ook kan het vertrouwen van de consument (en de producent) dalen, waardoor er minder gevraagd wordt (consumptie en investeringen kunnen dan afnemen).
Tevens betekent een stijging van de prijzen dat je ook voor het buitenland duurder wordt.
De internationale concurrentiepositie verslechtert dus.
Hierdoor daalt de export en dus de effectieve vraag.
De binnenlandse productie zal afnemen, waardoor dus het BBP daalt.
Hoge inflatie kan dus onze welvaart aantasten.
Waarom niet te weinig inflatie?
(Angst voor deflatie)
Te weinig inflatie, of misschien wel deflatie, zorgt er voor dan consumenten hun aankopen uit gaan stellen in de hoop dat de prijzen in de toekomst nog verder gaan dalen.
Hierdoor daalt dus de consumptie en dus de effectieve vraag. De productie daalt hierdoor en de economie groeit dus niet (of krimpt zelfs).
De ECB heeft in principe maar één doelstelling: zorgen dat de inflatie ‘binnen de perken’ blijft, d.w.z. niet boven de 2% komt, maar ook niet veel er onder.
De ECB heeft hiermee een moeilijke taak, omdat:
- Niet alle landen in het eurogebied dezelfde inflatie hebben, en de ECB heeft maar één uniform middel heeft.
- De maatregelen die de ECB neemt pas werken met een vertraging van zo’n anderhalf tot twee jaar door in de economie.
- Economische voorspellingen op zo’n termijn zeer moeilijk/onbetrouwbaar zijn. Dus het is niet zeker dat een maatregel juist getimed blijkt (achteraf).
Het wisselkoersbeleid zou gericht zijn op het stabiel houden van de externe waarde van de munt.
Dit kan door opkopen / verkopen van munten.
Hierdoor verandert vraag / aanbod van een munt en verandert de wisselkoers.
Ook kan de CB de rente laten stijgen / dalen, waardoor het land meer / minder aantrekkelijk wordt voor buitenlandse beleggers en de koers van de munt apprecieert / deprecieert. (Zie hiervoor Lessonup over wisselkoersen.)
De ECB voert echter geen (actief) wisselkoersbeleid.
Examen Havo 2017-I opg. 4 Examen VWO 2017-II opg. 4
Bronnen examen havo Uitwerking examen VWO
Uitwerking examen havo