3.5 Klimaatgebieden

3.5 Klimaatgebieden
1 / 49
next
Slide 1: Slide
AardrijkskundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 49 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

3.5 Klimaatgebieden

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
  • Je begrijpt de samenhang tussen de mondiale luchtcirculatie en de oceanische circulatie enerzijds en het voorkomen van klimaatgebieden anderzijds.
  • Je begrijpt de betekenis van lucht-, zee- en oceaanstromen voor de verdeling van de warmte over de aarde en de invloed ervan op regionale klimaten.
  • Je kunt verklaren waarom bepaalde gebieden qua klimaat van elkaar verschillen 

Slide 2 - Slide

Klimaatfactoren bepalen welk klimaat overheerst in een gebied

Slide 3 - Slide

Er zijn 5 klimaatfactoren die klimaat het bepalen
  1. De geografische breedteligging
  2. Land-zeeverdeling
  3. Hoogteligging
  4. ligging van gebergten
  5. Invloed van zeeën en oceanen

Slide 4 - Slide

Geografische breedteligging
Algemene regel:
Hoe verder van de evenaar hoe kouder het is.
  1. Zonnestralen warmte verliezen naarmate ze langer onderweg zijn.
  2. De zonnestralen op hogere breedte een groter oppervlak moeten verwarmen.

Slide 5 - Slide

Land-zeeverdeling
van invloed op neerslag en temperatuur
Algemene regel:
  • Wind van zee brengt meer neerslag met zich mee dan wind over land.
  • Verder van zee zijn de temperatuurverschillen tussen zomer en winter groter dan bij zee.

Slide 6 - Slide

Hoogteligging
Algemene regel: Hoe hoger hoe kouder.

Per 1000 meter stijging daalt de temperatuur 6 graden

Slide 7 - Slide

Ligging van gebergte
Algemene regel: 
Wind van zee neemt waterdamp mee, bij het gebergte stijgt de lucht, koelt af, waterdamp condenseert en dat geeft neerslag.

Slide 8 - Slide

Hoe heet de kant van het gebergte waar de neerslag valt?

Slide 9 - Open question

De invloed van zeeën en oceanen
Algemene regels: 
  1. Hoe verder van zee, hoe minder neerslag er valt.
  2. Wind van zee heeft in de winter een verwarmend effect op het land en in de zomer een verkoelend effect.
  3. Warme zeestromen kennen meer verdamping en hebben een verwarmend effect. Koude zeestroom heeft minder verdamping en een verkoelend effect.

Slide 10 - Slide

0

Slide 11 - Video

Mr. Köppen
De klimaatclassificatie van Köppen, is een oorspronkelijk in 1918 door de Russisch-Duitse bioloog Wladimir Köppen ontworpen klimaatclassificatie.

Classificatie is het sorteren van dingen etc.

Slide 12 - Slide

Köppen
De klimaatclassificatie van Köppen is gebaseerd op de samenhang tussen het klimaat en de natuurlijke plantengroei. 
Klimaat en natuurlijke plantengroei anders? 
--> ander klimaat. 

Slide 13 - Slide

Klimaatclassificatie van Köppen
Het systeem gaat uit van de plantengroei.
  • Niveau 1 maakt een grove indeling op basis van temperatuur en neerslag.
  • Niveau 2 maakt een verdere opsplitsing aan de hand van de neerslagverdeling gedurende een jaar.

Slide 14 - Slide

A: Tropisch
B: Aride
C: Maritiem
D: Continentaal
E: Polair

Slide 15 - Slide

Klimaten worden ingedeeld met codes

Slide 16 - Slide

5 hoofdgroepen --> hoofdletter A t/m E
A = Tropische klimaten
B = Droge klimaten*
C = Zeeklimaten
D = Landklimaten
E = Koude klimaten

*B = uitzondering, wordt als enige NIET door temperatuur bepaald

Slide 17 - Slide

5 hoofdgroepen
A - Tropisch - In de koudste maand is de temperatuur boven +18 graden
C - Zee - koudste maand boven -3, onder +18 graden. warmste maand  boven +10. 
D- Land - Koudste maand onder -3, warmste maand boven +10.
E - Koud - Warmste maand onder +10 graden

B - Droog - In het hele jaar valt er minder dan 500 mm neerslag

Slide 18 - Slide

Door deze stappen te volgen kom je altijd bij de goede hoofdgroep. 

Slide 19 - Slide

Oefening klimaatgrafieken


Geef per grafiek aan welk klimaat erbij hoort volgens Köppen

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

antwoorden 

  1. Cf
  2. EF
  3. Aw/Am
  4. Cs
  5. Af
  6. BW


7. Df
8. EH
9. CW
10. Af
11. ET
12. Cf 

Slide 33 - Slide

Verdere indeling
-Na de hoofdletter krijgt elk klimaat een tweede letter
-Deze tweede letter zegt bij groep A, C, D iets over de neerslag
-Bij groep B en E wordt een ander systeem gebruikt


Slide 34 - Slide

De tweede letter bij groep A, C, D
-De tweede letter van de code is een kleine letter s, w of f
-Deze letter geeft het seizoen aan wanneer er geen/weinig neerslag valt.
S = sommertrocken (zomer = droog)
w= wintertrocken (winter = droog)
f = fehlt trocken (droge periode ontbreekt)

Slide 35 - Slide

De tweede letter bij groep B en E
  • In groep B en E valt niet zoveel neerslag. 
  • Daarom heeft Köppen een ander systeem
  • De tweede letter is een hoofdletter
  • BS (Steppe) of BW (Woestijn)
  • ET (Toendra) of EF (Vorst) of EH (Hooggebergte)

Slide 36 - Slide

De tweede letter bij groep B 
  • BS = Steppe (beetje neerslag/tussen 200 en 400 mm
  • BW= Woestijn (geen neerslag/minder dan 200 mm)

Slide 37 - Slide

De tweede letter bij groep E
ET = Toendra - warmste maand onder 10 graden
EF= Vorst - warmste maand onder 0 graden
EH= Hooggebergte - zelfde als ET, maar dan in berggebieden

Slide 38 - Slide

Welke hoofdgroep als de temperatuur het hele jaar boven 18 is?
A
Tropische klimaten (A)
B
Zeeklimaten (C)
C
Landklimaten (D)
D
Koude klimaten (E)

Slide 39 - Quiz

Welke hoofdgroep als de zomer niet erg heet is en de winter niet erg koud?
A
Tropische klimaten (A)
B
Droge klimaten (B)
C
Zeeklimaten (C)
D
Landklimaten (D)

Slide 40 - Quiz

B: Droog klimaat
A: Tropisch klimaat
C: Gematigd klimaat

Slide 41 - Drag question

A-klimaat
B-klimaat
C-klimaat
D-klimaat
E-klimaat
droog klimaat
land klimaat
gematigd klimaat
tropisch klimaat
pool klimaat

Slide 42 - Drag question

Saratov en Amsterdam liggen op dezelfde breedtegraad. Verklaar de verschillen in zomer en wintertemperatuur

Slide 43 - Open question

A-Klimaat
B-Klimaat
C-Klimaat
D-Klimaat
E-Klimaat
E-Klimaat
B-Klimaat

Slide 44 - Drag question

Welke vragen moet je stellen:
  1. Hoeveel neerslag valt er in het jaar?
  2. Wat is de temperatuur in de warmste maand, welke maand?
  3. Wat is de temperatuur in de koudste maand, welke maand?
  4. Ligt de plaats op het NH of ZH?
  5. Is er sprake van een droge tijd? (A=<50mm, C of D=<30mm)
  6. Zo ja welk seizoen?
  7. temperatuurgrenzen bepalen hoofdletter, neerslagverdeling bepaalt kleine letter.

Slide 45 - Slide

Welke vragen moet je stellen:
  1. Hoeveel neerslag valt er in het jaar?
  2. Wat is de temperatuur in de warmste maand, welke maand?
  3. Wat is de temperatuur in de koudste maand, welke maand?
  4. Ligt de plaats op het NH of ZH?
  5. Is er sprake van een droge tijd? (A=<50mm, C of D=<30mm)
  6. Zo ja welk seizoen?
  7. Temperatuurgrenzen bepalen hoofdletter, neerslagverdeling bepaalt kleine letter.

Slide 46 - Slide

Welke vragen moet je stellen:
  1. Hoeveel neerslag valt er in het jaar?
  2. Wat is de temperatuur in de warmste maand, welke maand?
  3. Wat is de temperatuur in de koudste maand, welke maand?
  4. Ligt de plaats op het NH of ZH?
  5. Is er sprake van een droge tijd? (A=<50mm, C of D=<30mm)
  6. Zo ja welk seizoen?
  7. temperatuurgrenzen bepalen hoofdletter, neerslagverdeling bepaalt kleine letter.

Slide 47 - Slide

0

Slide 48 - Video

Wat nu verwerken?
Vandaag behandeld: theorie over klimaatgebieden
Volgende les: testen van de kennis

Slide 49 - Slide