Wanneer: als wat de voorwerp (object) ondergaat belangrijk is (onderwerp is niet bekend of belangrijk)
Hoe: object +'to be' (will be/am,are,is/was,were) + past participle (ww+ed/3e rijtje)
Example: The woman is bitten (by the dog).
The wound was stitched (by the doctor).
Let op! De tijd van een zin moet hetzelfde blijven!