P1 A3 2425

Wk 37: Welkom terug A3C!
Wat gaan we doen vandaag?

Kort voorstellen:
Mijn naam is... en ik ben goed in...
Naast mij zit... en hij/zij is heel goed in...


Uitleg werkschema, magister, regels telefoon, huiswerk enz.
Talent/Max-online en werkboek
Account aanmaken online leeromgeving Talent/Max

Week 43: Toetsweek (21-25 okt.) -> Toetsstof: 1.3, 2.3, 1.4, 2.4, 2.5, 1.9, 2.9, 1.7
Week 44: Herfstvakantie (28 okt. t/m ma 4 nov.)
Week 45: ma 4 nov vrij en di 5 nov start P2
1 / 45
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 45 slides, with text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Wk 37: Welkom terug A3C!
Wat gaan we doen vandaag?

Kort voorstellen:
Mijn naam is... en ik ben goed in...
Naast mij zit... en hij/zij is heel goed in...


Uitleg werkschema, magister, regels telefoon, huiswerk enz.
Talent/Max-online en werkboek
Account aanmaken online leeromgeving Talent/Max

Week 43: Toetsweek (21-25 okt.) -> Toetsstof: 1.3, 2.3, 1.4, 2.4, 2.5, 1.9, 2.9, 1.7
Week 44: Herfstvakantie (28 okt. t/m ma 4 nov.)
Week 45: ma 4 nov vrij en di 5 nov start P2

Slide 1 - Slide

Account aanmaken op Talent online
Log in op de online-omgeving van Talent -> klassencode ............
Dit doe je via Magister-Elo-Bronnen


Je kunt hier oefenen voor een toets met 'Test jezelf' en/of 'Versterk jezelf' 
Er zijn ook veel uitlegfilmpjes in deze online-omgeving te vinden





Slide 2 - Slide

Leesboek kiezen
Kies een boek uit de leeslijst (zie Magister) of zie leestips van Max Talent fictie p.20, p.105, p.185
Leen het boek bij de bieb of koop het bij de boekhandel of tweedehands op Marktplaats of op www.boekwinkeltjes.nl

Lezen: elke start van les 1 en 2 -> 15 minuten (tenzij de docent anders bepaalt i.v.m. lesplanning)

Geen boek(-en) mee? -> probleem! Zie je terug in de beoordeling van je werkhouding

Ma.16 sept. heb je het leesboek mee dat je in P1 gaat lezen.

Slide 3 - Slide

week 37         1.3 en 2.3 Lezen 
Huiswerk wk 37
Lezen en leren theorie van 1.3 Lezen (p.25 t/m 34) en maken opdr. 2 t/m 5, 8 t/m 11
Lezen en leren theorie van 2.3 Lezen (p. 110 t/m 116) en maken opdr. 1 t/m 6
De opdrachten van LEZEN, SCHRIJVEN maak je in je schrift.

Doelen van deze week
o Ik kan onderwerp en hoofdgedachte benoemen van een tekst.
o Ik kan de opbouw van alinea’s herkennen.
o Ik kan de functies van inleiding, kern en slot herkennen.
o Ik kan tekstverbanden herkennen.
o Ik weet wat een nieuwsbericht is.
o Ik kan tekstdoel, tekstsoort en tekstvorm herkennen.

Slide 4 - Slide

1.3 Onderwerp en hoofdgedachte
  • Het onderwerp is een woord of woordgroep die aangeeft waar de tekst over gaat (geen zin).  
    Vleesconsumptie
  • De hoofdgedachte is een mededelende zin (dus géén woord!) die het belangrijkste weergeeft wat in de tekst over het onderwerp wordt gezegd (geen vraag). Nederlanders zouden iets minder vlees moeten eten.

Slide 5 - Slide

Hoofdgedachte
  • Het belangrijkste wat de schrijver vertelt over een onderwerp noem je de hoofdgedachte. Dit is één zin (en nóóit een vraag)
  • Onderwerp en hoofdgedachte vind je vaak op voorkeurplaatsen, zoals in de titel, inleiding en slot. Deelonderwerpen vind je in de kern, per alinea wordt er een deelonderwerp behandeld (soms aangegeven met tussenkopjes)

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Video

1.3 Alinea en kernzin
Alinea:
  • Elke tekst is ingedeeld in alinea's.
  • Een goed opgebouwde alinea is een afgeronde eenheid met één deelonderwerp.

Kernzin:
  • de zin die het belangrijkste (de hoofdgedachte) van een alinea weergeeft; 
  • staat meestal aan het begin of aan het eind van de alinea: de rest van de alinea is een uitwerking (een verduidelijking of toelichting). 
  • Bij langere alinea´s staat de kernzin  vaak na een overgangszin. De kernzin is dan de tweede zin van de alinea.

Slide 8 - Slide

1.3 Inleiding-kern-slot
Opdracht (4 min.)

Bespreek met je groepje de kenmerken van:
- inleiding
- kern
- slot
Schrijf alle antwoorden op in je schrift
timer
4:00

Slide 9 - Slide

1.3 Tekstverbanden en signaalwoorden
Tip: uitlegfilmpjes van Arnoud Kuijpers op YouTube

Slide 10 - Slide

2.3 Lezen 
Je weet wat de kenmerken zijn van een nieuwsbericht
Je weet het verschil tussen het tekstdoel, de tekstsoort en een tekstvorm en kunt dit herkennen
Je weet wat de 5W1H-vragen zijn (p. 111)
Je weet hoe je een tekst kritisch kunt lezen en wat het verschil is tussen subjectieve en objectieve informatie
Je herkent het leespubliek van een tekst

Slide 11 - Slide

2.3 Nieuwsbericht
  • In papieren kranten, websites van kranten en online dagbladen
  • Bestaat vaak uit 2 delen:
  1. inleiding (samenvatting belangrijkste informatie)
  2. kern (bijzonderheden)

  • Kenmerken:

gaat over actuele gebeurtenis

informatief

neutraal geformuleerd: geen mening van de schrijver

plaatsnaam wordt vermeld

onder de kop-> naam persbureau of 'door onze correspondent'



Slide 12 - Slide

Voorbeeld van een nieuwsbericht.

Slide 13 - Slide

2.3 Tekstdoelen

Slide 14 - Slide

2.3 Hoe herken je het leespubliek van een tekst?
Kijk naar:
  • de bron 
  • het onderwerp
  • het taalgebruik
  • de aanspreekvorm (u of jij)
  • de afbeeldingen 

Slide 15 - Slide

2.3 objectief <-> subjectief
Argumenten zijn objectief wanneer ze feitelijk zijn en subjectief wanneer ze een mening, een gevoel, een vermoeden of een waardeoordeel bevatten. 

Subjectieve argumenten worden ook wel waarderende argumenten genoemd. 
Objectieve (feitelijke) argumenten kun je altijd controleren op hun juistheid.

Slide 16 - Slide

Wk 38: 1.4 en 2.4 Schrijven en formuleren
Huiswerk wk 38
Lezen en leren theorie van 1.4 Schrijven en formuleren (p. 40 t/m 46) en maken opdr. 1, 4, 5, 6, ,9, 11
Lezen en leren theorie van 2.4 Schrijven en formuleren (p. 126 t/m 129) en maken opdr. 1 en 2 (thuis maken) en opdr. 6, 7, 8
De opdrachten van SCHRIJVEN maak je in je schrift.

Doelen deze week
Je weet hoe je een schrijfplan maakt
Je weet wat congruentie is
Je weet wat een informatieve tekst is en hoe je een nieuwsbericht schrijft

Je weet hoe je een citaat, parafrase en bronvermelding noteert
Een handige site hiervoor is Scribbr, zie link hiernaast ->

Slide 17 - Slide

Lesdoelen
Aan het einde van deze les:
  • Weet je wat de 'lead' is van een nieuwsbericht.
  • Ben je gestart met het schrijven van een 'lead' van een nieuwsbericht, daarna een schrijfplan en je werkt alinea's uit. Zie opdr. 6,7,8 uit je werkboek van 2.4. Lever deze opdracht in. 

Slide 18 - Slide

Lead voor een Nieuwsbericht opdr. 6
2.4 opdr. 6,7,8

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Video

2.4 Lead - oprolbaarheid... huh? (p.126)
Bekijk de link van Schrijfvis  met adviezen hoe je een goed nieuwsbericht schrijft

Slide 21 - Slide

Incongruentie
Onderwerp en persoonsvorm moeten beide enkelvoud OF meervoud zijn, dan zijn ze congruent. Als dit verkeerd gaat, heet dat incongruentie.

- De media (meervoud) heeft (enkelvoud) de politicus op de huid gezeten. (De media hebben ...)
- Zowel Hanna als Sanne hebben een fijne vakantie gehad. (zowel Hanna als Sanne heeft ...)


Slide 22 - Slide

2.4 Lead - oprolbaarheid... huh? (p.126)
Bekijk de link van Schrijfvis  met adviezen hoe je een goed nieuwsbericht schrijft

Slide 23 - Slide

Oprolbaarheid van nieuwsbericht

  • Vaak oprolbaar tot de ‘lead’;
  • De lead vertelt het belangrijkste nieuws, maar verklapt niet alles! 
  • Na de lead weet je wat het nieuws is, in de tekst lees je verdere uitleg, details, achtergronden en bijzonderheden. 

Slide 24 - Slide

Wk 39: Interviewverslag schrijven
Wat ga je doen? 
Je gaat een klasgenoot interviewen en je schrijft daarvan een interviewverslag dat je inlevert via Elo-opdrachten Magister.

Doelen van week 39
  • Je interviewt iemand en schrijft een verslag van 1 A4 hiervan met lettergrootte 12
  • Je kunt open en gesloten vragen stellen.
  • Je kent de functies van inleiding, kern, slot.
  • Je kunt een interviewverslag schrijven.
  • Je kunt het werk van een ander beoordelen en daar feedback op geven.
  • Je leert samen te werken.
  • Je leert te reflecteren.

Slide 25 - Slide

Les 1: Vragen bedenken en interview afnemen
Voorbereiden (individueel 7 minuten)
  1. Vorm een duo met een klasgenoot, jullie gaan elkaar interviewen. 
  2. Van je docent krijg je een A4'tje waarop je de interviewvragen én de gegeven antwoorden schrijft.

  3. Bedenk minimaal 5 vragen die je zou kunnen stellen, waarvan minimaal drie open vragen
  4. Bedenk steekwoorden voor wat je gaat zeggen aan het begin van het interview (bijv. waarom je het interview houdt)
  5. Bedenk steekwoorden voor wat je gaat zeggen aan het eind van het interview (bijv. een bedankje)

Het interview
  1. Het interview doe je binnen 7 minuten, daarna ga je wisselen. (2x 7 min. = 14 minuten totaal) 
  2. Schrijf de antwoorden in trefwoorden op, dit werk je in les 2 uit in een interviewverslag 
  3. Zorg ervoor dat je het interview goed opent en afsluit.
  4. Voer beide interviews in de klas uit.  

Lever je A4tje in met jullie namen (duo) erop aan het einde van de les. Je docent bewaart dit!



 



timer
7:00

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Video

Les 2: Interviewverslag schrijven
In een samenvattend interviewverslag geef je de antwoorden van de geïnterviewde in eigen woorden weer. Je kunt er af en toe een letterlijke uitspraak tussen zetten om de tekst levendiger te maken. Lianne haar ogen beginnen te stralen als zij vertelt over het uitzicht vanaf de berg. Dat is het mooiste dat zij op haar reizen heeft gezien: ‘Het was adembenemend!’

Stap 1 - Je schrijft eerst de inleiding, waarin je vertelt wie je hebt geïnterviewd, waarom je voor die persoon hebt gekozen en wat het doel van het interview is (wat wil je te weten komen?)

Stap 2 - Na de inleiding komt de kern. Bij een interviewverslag bestaat de kern natuurlijk uit de vragen die je hebt gesteld en de antwoorden die daarop zijn gegeven. Schrijf alles zo op dat het lekker leest, dus in een logische volgorde, zonder taalfouten en met een afwisselende woordkeus.

Stap 3 - Als laatste schrijf je het slot. Rond het verslag af met een terugblik of conclusie. Bij het afnemen van het interview heb je de geïnterviewde bedankt. In je interviewverslag hoef je dit niet op te nemen.

Slide 28 - Slide

Les 1: Nog wat extra vragen
  1. Wie ben je? Vertel eens wat over jezelf.
  2. Hoe is je thuissituatie?
  3. Heb je huisdieren?
  4. Wat is je lievelingseten?
  5. Wat is je lievelingsmuziek?
  6. Wat was jouw grootste uitdaging?
  7. Wat was het beste advies dat je ooit kreeg?
  8. Wie zijn je helden?
  9. Wie heb je het laatst gebeld?
  10. Waar heb je het laatst hard om gelachen?
  11. Wat is je mooiste jeugdherinnering?
  12. Wat is het belangrijkste dat je van je ouders geleerd hebt?


 



13. Wanneer was je het gelukkigst?
14. Wat deed je eens, maar nooit meer?
15. Als je één ding mocht veranderen, wat zou dat dan zijn?
16. Wie wil je nog eens de waarheid vertellen?
17. Welke verleiding kun je niet weerstaan?
18. Wanneer en waarover lieg je?
19. Wat waardeer je het meest in jezelf?
20. Wat vinden je vrienden je beste eigenschap?
21. Waar zie je jezelf over 5 jaar?
22. Welke superkracht zou je willen hebben?
23. Wat is het stomste dat je ooit gedaan hebt?
24. Als je een dier was, welke zou dat dan zijn?

Slide 29 - Slide

Les 3: Afronden interviewverslag en elkaar feedback geven
  • In de inleiding worden de naam van de geïnterviewde en het doel van het interview genoemd
  • In het interview worden (vooral) open vragen gesteld
  • Er wordt steeds maar één vraag tegelijk gesteld (en dus ook niet meerdere vragen in één)
  • De interviewer vraagt een aantal keer door als de geïnterviewde antwoord heeft gegeven
  • In het interview worden ten minste vijf vragen gesteld
  • Het interviewverslag is duidelijk een samenvattend interviewverslag
  • In het interviewverslag wordt afgewisseld in woordkeus
  • Het interviewverslag heeft een logische volgorde
  • Het interviewverslag is informatief en amuserend
  • Het interviewverslag heeft een duidelijke inleiding, kern en slot
  • Boven het interviewverslag staat een creatieve, pakkende en dekkende titel

JE LEVERT JE INTERVIEWVERSLAG IN VIA ELO-OPDRACHTEN OP MAGISTER




Slide 30 - Slide

Wk 40: 2.5 Woordenschat en 1.9, 2.9 Spelling 
Huiswerk wk 40
Leren 2.5 Woorden (p. 134) woordenschat en maken opdr. 3 en 4
Leren theorie van 1.9 Spelling (p. 80 t/m 86) en maken opdr. 1, 2, 4, 5, 9
Leren theorie van 2.9 Spelling (p. 161 t/m 168) en maken opdr. 1a, 2. 3. 5, 10
Doelen deze week
Je kent de betekenis van dertig nieuwe woorden en kunt die gebruiken
Je weet wanneer je een punt, puntkomma, dubbele punt, aanhalingstekens en het beletselteken gebruikt
Je weet hoe je werkwoorden in de verleden en tegenwoordige tijd spelt
Je weet hoe je de werkwoordspelling van Engelse werkwoorden gebruikt
Je leert wanneer je de meervouds-n gebruikt bij verwijzingen
Je leert twintig nieuwe dicteewoorden (p.168)


Slide 31 - Slide

2.5 Woorden p. 134-137
Doel: hoe leer en oefen je nieuwe woorden (zie ook p. 55)

- maak flitskaartjes (voorkant: het woord - achterkant: de betekenis)
- maak zinnen met het nieuwe woord en voeg daarbij een emotie toe
- zoek ook een synoniem op van het nieuw te leren woord
- leg een nieuw woord uit aan anderen
- spreek het woord een paar keer uit
- lees de woorden door, sla het boek dicht en schrijf eerst alle woorden op die je je herinnert, daarna schrijf je de mogelijke betekenis erachter
- kom je een nieuw woord tegen? Zoek de betekenis op en schrijf het op in een notitieboekje



Slide 32 - Slide

1.9 Spelling
Je leert hoe je twintig nieuwe dicteewoorden correct schrijft (p. 86)

Oefen 2 min. de nieuwe dicteewoorden
Daarna sla je je boek dicht

Je docent noemt 10 woorden op
Kijk van elkaar na
timer
2:00

Slide 33 - Slide

1.9 Spelling
Huiswerk: 1.9 maken opdr. 1, 2, 4, 5, 9

Opdracht 8 minuten: Verdeel in je groepje per persoon onderstaande leestekens. Lees de theorie door en leg (met de klok mee) je groepje uit wanneer je dit specifieke leesteken gebruikt.
- punt .
- komma ,
- dubbele punt :
- aanhalingstekens ' of "
- puntkomma ;
- beletselteken ... 

Nog steeds lastig? Bekijk thuis nog eens het uitlegfilmpje, link ->
timer
8:00

Slide 34 - Slide

Aanhalingstekens - directe rede (p. 85)
Indirecte rede: Claudine zegt dat ze morgen wil uitslapen.
Directe rede: Claudine zegt: 'Morgen wil ik eindelijk uitslapen.'

Directe rede -> Je geeft letterlijk de woorden weer van degene die spreekt en die plaats je tussen aanhalingstekens.


Slide 35 - Slide

2.9 Meervouds-n bij verwijzingen

Slide 36 - Slide

2.9 Meervouds-n bij verwijzingen
- Zelfstandig gebruikte woorden krijgen -n als ze op mensen slaan die niet in de dezelfde zin genoemd worden. Hoeveel verslaafden kunnen ze in Rotterdam nog opvangen?

- Zelfstandig gebruikte woorden krijgen geen -n als ze op mensen slaan die wel in dezelfde zin genoemd worden. Veel supporters in Brugge kwamen met de trein en slechts enkele met de eigen auto.

- Zelfstandig gebruikte woorden krijgen geen -n als ze op dieren, planten of dingen slaan. Van alle clubs was Ajax een van de eerste.

Slide 37 - Slide

2.9 Je schrijft geen -n
Als  het woord betrekking heeft op dieren of dingen.
  • De meeste hebben een glanzende vacht.
  • Die fietsen zijn te koop, maar de meeste hebben een lekke band.

Als verwezen wordt naar personen die in dezelfde zin worden genoemd.
  • Beide leerlingen komen uit Haren.
  • Sommige leerlingen waren lopend, maar de meeste kwamen met de fiets.

Slide 38 - Slide

2.9 Je schrijft wel een -n
Als er verwezen wordt naar personen (die niet in dezelfde zin genoemd worden).
  • Ik heb twee beste vrienden. Beiden betekenen veel voor me.


Als verwezen wordt naar personen én zelfstandig wordt gebruikt.
  • Sommigen hadden de laatste trein gemist.

Slide 39 - Slide

2.9 faxen & racen
Net als in het Nederlands: 't ex-kofschip
stam = fax
ik fax - jij faxt 
gefaxt, dus niet gefaxed

stam = race
ik race
stam + t = hij racet
hij heeft geracet
[c- zit in 't ex-kofschip]

Slide 40 - Slide

2.9 streamen, appen en stressen
stam= stream
vergelijk het met 'ik rem' > hij heeft geremd
ik stream > hij heeft gestreamd
langer maken / 't ex-kofschip -> zit geen 'm' in dus met een -d

appen > stam= app
't ex- kofschip: ik heb haar geappt

stressen > stam: stres
ik ben gestrest 

Slide 41 - Slide

2.9 Let op!
Hoe vervoeg je basketballen en baseballen?

Uitspraak basketballen is op z'n Nederlands (net als voetballen, volleyballen) -> geen dubbele 'l'
ik basketbal-hij basketbalt- ik heb gebasketbald

Uitspraak baseballen blijft Engels n.l. 'bees-bollen' (net als paintballen) ->dubbele 'll'blijft
ik baseball-hij baseballt- hij heeft gebaseballd

Slide 42 - Slide

Wk 41: 1.7 Grammatica zinsdelen
Huiswerk wk 41
Leren: theorie vaste volgorde zinsdelen ontleden (p. 62) en maken opdracht 1a, d, f en opdr. 2, 3, 4, 7a en c.

Doel
Je leert hoe de vaste volgorde is bij het ontleden van de zinsdelen




Slide 43 - Slide

Volgorde zinsdelen
Pieter zal geheid onverwachts lastige momenten beleven.

P = persoonsvorm onderstrepen
Z = zinsdeelstrepen zetten
G = gezegde (werkwoordelijk of naamwoordelijk)
O = onderwerp 
L = lijdend voorwerp
M = meewerkend voorwerp
B = bijwoordelijke bepaling(-en)


Slide 44 - Slide

Wk 41: Aftekenen en toetsvoorbereiding
De laatste twee lessen kun je je huiswerk laten aftekenen 
Zorg ervoor dat je alles kritisch hebt nagekeken en hebt verbeterd

Wil je nog extra uitleg? Geef dit bij de start van de les aan!


Slide 45 - Slide