les donderdag

Kapitel 2
1. Hausaufgaben besprechen: Herhaal de geleerde woorden en leer de rest van H2
Herhaal de geleerde grammatica
Maak oef. 4 Seite 50 - 51
maak kaartjes voor de woorden voor die je nog niet gedaan hebt.
2. Werk met het boek 
timer
5:00
1 / 28
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 28 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Kapitel 2
1. Hausaufgaben besprechen: Herhaal de geleerde woorden en leer de rest van H2
Herhaal de geleerde grammatica
Maak oef. 4 Seite 50 - 51
maak kaartjes voor de woorden voor die je nog niet gedaan hebt.
2. Werk met het boek 
timer
5:00

Slide 1 - Slide

Übersetze
timer
7:00
NL - DU
DU - NL
1. kwaad
2. houden van
3. meebrengen
4. aardig
5. laten zien
6. wensen
7. plaatsvinden
8. de familieleden
9. getrouwd
10. soms
11. meestal 


11. Silvester
12. die Zusammenfassung
13. stattfinden
14. Weihnachten
15. genug 
16. etwas
17. erzählen
18. Es tut mir leid
19. Zu Hause
20. Ostern 
21. Das Enkelkind
22. geschieden

Slide 2 - Slide

Übersetze
  1. Mijn vader is in de (im) lente jarig. 
  2. Het feest is leuk met moeder en vader.
  3. De broer en de zus hebben een cadeau.
  4. Wij hebben vrienden voor (für) het weekend.
  5. Zij heeft taart voor iedereen.
  6. Kerstmis met (mit der) de familie is gezellig.
  7. De baby heeft veel cadeaus. Hij/ het is op 12. december jarig. 
  8. Wij bezoeken onze grootouders  in de herfst. 
  9. Zij is blij . Zij heeft een fiets
  10. Iedereen is uitgenodigd. Het feest is in juli.
  11. Mijn oma geeft meestal een cadeau.
timer
5:00

Slide 3 - Slide

Übersetze
  1. Mein Vater hat im Frühling seinen Geburtstag.
  2. Die Feier ist lustig mit Mutter und Vater.
  3. Der Bruder und die Schwester haben ein Geschenk.
  4. Wir haben Freunde für das Wochenende.
  5. Sie hat Kuchen für alle.
  6. Weihnachten mit der Familie ist gemütlich.
  7. Das Baby hat viele Geschenke. Es ist am zwölften (12.) Dezember geboren. 
  8. Wir besuchen Großeltern im Herbst.
  9. Sie ist glücklich . Sie hat ein Fahrrad. 
  10. Jeder ist eingeladen. Das Fest ist im Juli.
  11. Meine Oma schenkt meistens ein Geschenk. 

Slide 4 - Slide

Rangtelwoord
  • 11.
  • 33.
  • am 7.
  • am 127. 
timer
5:00

Slide 5 - Slide

Hörübung 2
Übung 2

Slide 6 - Slide

Hörübung 2
1 A
2 A
3 B
4 B
5 B
6 A

Slide 7 - Slide

Grammatik Seite 54 - 55
Wat weet jij hier nog van? 
  1. Zelfstandige naamwoorden, bepaalde lidwoorden en hoofdletters - herhalen
  2. Werkwoorden

Slide 8 - Slide

Grammatik - Übung 7 - Weet je nog wanneer je der,die of das op moet schrijven? 
Ken je de regels nog? 
1  ___Haus 7 ____ Häuschen
2  ____Hengst 8 ____ Onkel
3 ___ Assistentin 9 ___ Nichte
4 ___ Sekretär 10 ____ Mütterlein
5 ___ Pilot 11 ___ Lehrerin
6 ___Lehrer 12 ___ Menschen

Slide 9 - Slide

Lesetext 

Slide 10 - Slide

Werkwoorden
1. Wo (bleiben) ___er? 
2. Wohin (gehen) ___ du?
3. Was (machen) ___ sie? (ev)
4. (kochen) ___ihr was Leckeres? 
5. (Schreiben)  ___ Sie einen Brief? 
6. Wir (essen) ___ eine Pizza. 
7. Was (trinken) ___ deine Lehrerin gern? 
8. Mark (gehen) ___ zur Schule. 
9. Ich (haben) ___ eine Fragen.
10. (haben) ___ Sie heute Abend schon was vor? 
11. Wie spät (laat) ___ (sein) der Film zu Ende?
12. Da ___ (sein) ich mir nicht sicher. 
13. Sag mal, (sein) ___ ihr bekloppt(gek). Heute (sein) ___ Montag. Da (haben) ___ ihr Pech. 
timer
10:00

Slide 11 - Slide

Grammatik - Übung 8

Slide 12 - Slide

Grammatik - Übung 8
hallo leute! mein name ist leon und ich bin 13 jahre alt. ich wohne in frankfurt. das ist eine tolle stadt.
ich höre gerne musik und natürlich spiele ich gern fußball, wie viele jungen und mädchen. nächste woche habe ich geburtstag, dann werde ich 14. ich denke, dass ich eine party mit meinen freunden feiern werde. ich habe auch meine cousine aus den niederlanden eingeladen. sie heißt nathalie und sie ist die nichte meiner mutter. von nathalie bekomme ich immer tolle geschenke. sie hat bestimmt auch dieses jahr eine coole überraschung für mich.

Slide 13 - Slide

 Übung: 
19 Seite 58 - 59 - 2 Teksten 
25 Seite 62 - 63
28 Seite 65
29, 30 Seite 66 - 67
34 Seite 69
40 Seite 72
42 Seite 73
Lerne Wörter DF und mache Aufgabe 28

timer
15:00

Slide 14 - Slide

 Übung 19: 

1 Over het personage dat Sinterklaas begeleidt
2 1 c
2 b
3 a
3 Krampus is een eng figuur met een masker en donkere mantel. Waar Sinterklaas de brave kinderen beloont, bestraft Krampus de stoute kinderen.
Aufgabe 19
1 Over een traditie met verklede kinderen die zingend van deur tot deur gaan met een Rummelpott
2 1 c
2 a
3 b
3 Kinderen maken zelf een Rummelpott met een blik, een strak vel en een stok. Hiermee maken ze lawaai om boze geesten te verjagen en mensen geluk voor het nieuwe jaar te wensen. Ze krijgen hiervoor een snoepje.



Slide 15 - Slide

 Übung 25: 
Praktische opdracht

Slide 16 - Slide

 Übung 29: 

Slide 17 - Slide

 Übung 29: 


A - a
B Omdat erna in de tekst over genen wordt gesproken.
C
Es ist toll, wenn man Geschwister hat.                                                     
nooit alleen
samen doorsta je saaie familiefeesten
troosten je als je problemen hebt
bewaren geheimpjes
Es ist nicht toll, wenn man Geschwister hat.
Blokkeren de badkamer
Praten steeds tussendoor
Ze willen in het middelpunt staan / aandacht hebben
Je moet van alles met ze delen



Slide 18 - Slide

 Übung 30: 

Slide 19 - Slide

 Übung 30: 
1 De genen en het samen opgroeien
2 Jan en Jana (‘Je geringer der Altersunterschied …’)
3 Ruzies met je broers en zussen zijn een goede leerschool voor het omgaan met conflicten in je latere leven. Je leert jezelf staande te houden, nederlagen te accepteren en oplossingen te zoeken.

Slide 20 - Slide

 Übung 34: 

Slide 21 - Slide

 Übung 34: 

Slide 22 - Slide

 Übung 40: 

Slide 23 - Slide

 Übung 40: 
A
1 Weihnachten ist immer gemütlich.
2 Sie haben eine Überraschung.
3 Ich singe und tanze und bin fröhlich.
4 Wann hast du Geburtstag?
B
1 De maand maart is in de lente.
2 Wij verheugen ons altijd op Pasen.
3 Mijn oom heeft mij al gefeliciteerd.
4 Mijn grootouders zijn al 50 jaar getrouwd.



Slide 24 - Slide

 Übung 42: 

Slide 25 - Slide

 Übung 42: 
Eigen antwoord

Slide 26 - Slide

Hausaufgaben
  • Je leert alle Woorden van hoofdstuk 2 
  • Je heraalt het vervoegen van de werkwoorden (zwak en onregelmatig)
  • Je herhaalt de rangtelwoorden 
  • Je maakt oefeningen die je nog niet af hebt, tot het einde

Slide 27 - Slide

Hausaufgaben
  • Je leert alle Woorden van hoofdstuk 2 en maakt kaartjes voor de rest van de woorden
  • Je heraalt het vervoegen van de werkwoorden (zwak en onregelmatig)
  • Je herhaalt de rangtelwoorden 
  • Je maakt leesoefening: 29 und  Seite 66 -67  ; Übung 32 Seite 68; Übung 34 Seite 69 ; Übung 39 Seite 71 (die leer je uit je hoofd en oefen met je klasgenoot) Übung 40 Seite 72 en Übung 42 Seite 73

Slide 28 - Slide