This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 35 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Slide
Draußen (regnen) es.
A
regnt
B
regent
C
regnet
D
regnest
Slide 5 - Quiz
Da (befassen) man sich mit Hausaufgaben.
A
befasst
B
befasset
C
befasse
D
befassen
Slide 6 - Quiz
Aus Langeweile (zeichnen) man ein Bild.
A
zeichnt
B
zeichnen
C
zeichent
D
zeichnet
Slide 7 - Quiz
Du (übersetzen) einen Text ins Deutsche.
A
übersetzt
B
übersetzst
C
übersetzet
D
übersetzest
Slide 8 - Quiz
Er (warten) auf Whatsapp-Nachrichten.
A
warte
B
wartt
C
wartet
D
wart
Slide 9 - Quiz
Oh, nein, so spannend, man (atmen) fast nicht mehr!
A
atment
B
atemt
C
atmt
D
atmet
Slide 10 - Quiz
Präteritum
schwaches Verb
= verleden tijd
Het is geweest en is herkenbaar aan woorden zoals:
gestern, voriges Jahr, letzte Woche usw.
Slide 11 - Slide
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
machte
machtest
machte
machten
machtet
machten
Slide 12 - Drag question
De vervoeging
Stam maken: ww - (e)n
De uitgangen:
ich stam + te
du stam + test
er/sie/es stam + te
wir stam + ten
ihr stam + tet
sie/Sie stam + ten
Slide 13 - Slide
Uitzondering
stam eindigt op d/t
Stam maken: ww - (e)n
De uitgangen:
ich stam + ete
du stam + etest
er/sie/es stam + ete
wir stam + eten
ihr stam + etet
sie/Sie stam + eten
Slide 14 - Slide
arbeiten du.....
A
arbeitest
B
arbeittest
C
arbeitetest
D
arbeitetst
Slide 15 - Quiz
arbeiten ihr.....
A
arbeitetet
B
arbeitet
C
arbeittet
D
arbeiten
Slide 16 - Quiz
tanzen sie (enk)....
A
tanzt
B
tanzte
C
tanztet
D
tanzde
Slide 17 - Quiz
fragen er....
A
fragt
B
fragtet
C
frug
D
fragte
Slide 18 - Quiz
heiraten du
A
heiratest
B
heirattest
C
heiratetest
D
heiratet
Slide 19 - Quiz
Perfekt
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) wordt gevormd met een vorm van haben oder sein. Meestal gebruik je hetzelfde als in het NL, maar niet bij de volgende ww.....