quiz Werkwoordspelling - alles - kort

werkwoordspelling           
QUIZ    
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 2

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

werkwoordspelling           
QUIZ    

Slide 1 - Slide

Quiz werkwoordspelling

persoonsvorm

hele werkwoord

voltooid deelwoord

Slide 2 - Slide

In welke zin zijn alle werkwoorden correct gespeld?
A
Het is gisteren gebeurt.
B
Het is gisteren gebeurd.

Slide 3 - Quiz

In welke zin zijn alle werkwoorden correct gespeld?
A
Het gebeurt in een oogopslag.
B
Het gebeurd in een oogopslag.

Slide 4 - Quiz

In welke zin zijn alle werkwoorden correct gespeld?
A
Gisteren haastten mijn ouders zich naar de bus.
B
Gisteren haasten mijn ouders zich naar de bus.

Slide 5 - Quiz

In welke zin zijn alle werkwoorden correct gespeld?
A
Hij heeft zich bij mij gemeld.
B
Hij heeft zich bij mij gemeldt.
C
Hij heeft zich bij mij gemelt.

Slide 6 - Quiz

In welke zin zijn alle werkwoorden correct gespeld?
A
Annie vluchte de wc in.
B
Annie vluchtte de wc in.

Slide 7 - Quiz

In welke zin zijn alle werkwoorden correct gespeld?
A
Hij is verhuist naar Amsterdam.
B
Hij is verhuisd naar Amsterdam.

Slide 8 - Quiz

In welke zin zijn alle werkwoorden correct gespeld?
A
Houdt je van pizza?
B
Houd je van pizza?

Slide 9 - Quiz

In welke zin zijn alle werkwoorden correct gespeld?
A
Je rijdt in een luxe wagen.
B
Je rijd in een luxe wagen.

Slide 10 - Quiz

Welk werkwoord is de pv in de zin?;
We worden allemaal voor de gek gehouden.
A
worden
B
gehouden

Slide 11 - Quiz

Welk werkwoord is de pv in de zin?
Bas heeft geprobeerd een bank te beroven.
A
heeft
B
geprobeerd
C
beroven

Slide 12 - Quiz

Welk werkwoord is de persoonsvorm in de zin?;
Hij beantwoordt de vragen overtuigend.
A
beantwoordt
B
vragen
C
overtuigend

Slide 13 - Quiz

Welk werkwoord is de pv in de zin?

Zij willen later piloot worden.
A
willen
B
worden

Slide 14 - Quiz

Heel wat mensen hebben naar het nationaal vuurwerk in Rotterdam ...(kijken).

Slide 15 - Open question

Er ... (ontploffen) weer heel wat vuurpijlen.

Slide 16 - Open question


Slide 17 - Open question

Deze vuurpijlen ... (zorgen) voor een heel spektakel.

Slide 18 - Open question



Maar pas op, vuurwerk kan ook tot een hoop ellende ... (leiden).

Slide 19 - Open question

Slide 20 - Slide