How to use a dictionary

How to use a dictionary? 

What (not) to do when you use a dictionary.
1 / 26
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

How to use a dictionary? 

What (not) to do when you use a dictionary.

Slide 1 - Slide

Today's info 
  • An introduction to dictionaries 
  •  Abbreviations 
  • Pronunciation 
  • Practice round

Slide 2 - Slide

Types of dictionaries 

  • English > Dutch 
  • Dutch > English 
  • English > English 

Slide 3 - Slide


Wat staat er, naast de vertaling van woorden, nog meer in jouw woordenboek?

Slide 4 - Open question

Abbreviations
wattah?

Slide 5 - Slide

Abbreviations
Wattah? Abbreviations = afkortingen.
Geven woordsoorten aan.

Waarom belangrijk?

Slide 6 - Slide

Woordsoorten
Look up the following words:
Adjective
Verb
Noun

Slide 7 - Slide

Woordsoorten
Look up the following words:
Adjective > bijvoegelijk naamwoord (bnw)
Verb > werkwoord (ww)
Noun > zelfstandig naamwoord (zn)

Slide 8 - Slide

Why abbreviations matter
Paint
paint (noun, betekent verf) to paint (verb, betekent verven)

Slide 9 - Slide

Pronunciation
Pronunciation = uitspraak.
Dit staat vaak tussen /     /.
 

Slide 10 - Slide

What if you can't find a word?
Woord in meervoud? Staat bij enkelvoud.
Children  staat bij child.

Vervoegd werkwoord?  Staat bij de originele vorm van het werkwoord.
Thought staat bij to think








Slide 11 - Slide

Let's practice!
Er volgen een aantal vragen over het gebruik van je woordenboek.
Als je een woord in je woordenboek opzoekt, kijk dan altijd naar de woordsoort (zn, bnw of ww) en de betekenis.

Slide 12 - Slide

Wat zijn de woorden bovenaan iedere pagina in je woordenboek?
A
De belangrijkste woorden op die pagina
B
Voorbeelden van woorden op die pagina
C
Het eerste en laatste woord op die pagina
D
De twee eerste woorden op die pagina

Slide 13 - Quiz

Welk woord zoek je op als je de betekenis van taught wilt weten?
A
Taught
B
Teach
C
Thought
D
Think

Slide 14 - Quiz

Wat zijn de woordsoort en betekenis van:
Singles?
A
ZN, enkel
B
WW, richten
C
ZN, enkelvoud
D
BNW, alleenstaand

Slide 15 - Quiz

Wat zijn de woordsoort en betekenis van propelled?
A
ZNW, propellor
B
BNW, (voort)gedreven
C
WW, (voort)drijven
D
WW, propelleren

Slide 16 - Quiz

wat zijn de woordsoort en betekenis van imprisonment?
A
ZN, onwaarschijnlijkheid
B
WW, gevangen zetten
C
BNW, gevangen
D
ZN, gevangenschap

Slide 17 - Quiz

Wat zijn de woordsoort en betekenis van brushes?
A
WW, afborstelen
B
BNW, schoon
C
ZN, borstels
D
WW, kort aanraken

Slide 18 - Quiz

Wat zijn de woordsoort en betekenis van twiddle?
A
ZN, draai
B
WW, spelen met...
C
BNW, gedraaid
D
WW, fluiten

Slide 19 - Quiz

Wat zijn de woordsoort en betekenis van penance?
A
ZN, boetedoening
B
WW, schrijven
C
WW, laten boeten
D
ZN, pennenbakje

Slide 20 - Quiz

Wat zijn de woordsoort en betekenis van detergent?
A
WW, zuiveren
B
BNW, zuiverend
C
WW, schoonmaken
D
ZN, schoonmaakmiddel

Slide 21 - Quiz

Welk woord vind je in je woordenboek na Quadrilateral?

Slide 22 - Open question

Welk woord vind je ergens tussen goods en graph?
A
Gram
B
Greece
C
Gallon
D
Gold

Slide 23 - Quiz

Welk woord vind je ergens tussen penguin en precious?
A
Pencil
B
Pebble
C
Pup
D
Pinch

Slide 24 - Quiz

Last question:
How many words are in the English language?
A
At least 100.000
B
At least 200.000
C
At least 500.000
D
At least 1.000.000

Slide 25 - Quiz

Next lesson
We will have a practice reading test.
Bring your dictionaries!

Slide 26 - Slide