Werkwoordspelling

Tekst
Werkwoordspelling
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 1-4

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Tekst
Werkwoordspelling

Slide 1 - Slide

Hoe vind ik de persoonsvorm?

Slide 2 - Open question

Manier 1
Door een van de zin een vraagzin te maken. Het eerste werkwoord uit de zin is dan de persoonsvorm.

Voorbeeld: Jan en Kees fietsen naar school.
Fietsen Jan en Kees naar school?

Fietsen is het eerste werkwoord. Fietsen is dus de pv.

Slide 3 - Slide

Wat doe ik bij werkwoordspelling het eerst?
A
ik kijk of het in te vullen woord een persoonsvorm is
B
Ik kijk in welke tijd de zin staat.
C
Ik kijk wat het onderwerp van de zin is.
D
Ik vul maar gewoon wat in.

Slide 4 - Quiz

Manier 2.
Door de zin van tijd te veranderen. Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.

Voorbeeld:
Piet heeft een ijsje gekocht. -> Piet had een ijsje gekocht.
Heeft verandert in deze zin, dus heeft is de persoonsvorm.

Slide 5 - Slide

Manier 3
 Door het getal van de zin te veranderen.Het werkwoord dat verandert, is de pv.

Voorbeeld: De jongen heeft een ijsje gegeten  -> de jongens hebben een ijsje gegeten.
Heeft verandert in de zin, dus heeft is de persoonsvorm.

Slide 6 - Slide

Wanneer gebruik ik alleen de ik-vorm?

Slide 7 - Open question

Het onderwerp bepaalt de schrijfwijze van de persoonsvorm.
Je gebruikt de ik-vorm als:
-  het onderwerp ik is.
- het onderwerp je is (in de betekenis van jij) en dit onderwerp        achter de persoonsvorm staat.
-  de zin in de gebiedende wijs staat.

Slide 8 - Slide

Overige persoonsvormen
In alle andere gevallen gebruik je bij zinnen waarbij het onderwerp enkelvoud is, de ik-vorm + t .

Is het onderwerp meervoud? Dan schrijf je het hele werkwoord.

Slide 9 - Slide

Wanneer gebruik je 't Kofschip-x?
Wanneer gebruik je 't Kofschip-x?
A
Bij de tegenwoordige tijd
B
Bij alle persoonsvormen.
C
Bij de verleden tijd
D
Bij elk werkwoord

Slide 10 - Quiz

timer
10:00

Slide 11 - Slide

Het voltooid deelwoord
Naast de persoonsvorm kunnen er nog meer werkwoorden in de zin staan, bijvoorbeeld een VOLTOOID DEELWOORD (vd).

Als er een voltooid deelwoord in de zin staat, is de pv meestal een vorm van zijn, hebben of worden.

Slide 12 - Slide

Het voltooid deelwoord
Een voltooid deelwoord begint meestal met ge- en soms met be-, ge-, ver-, her- of ont-.
Een voltooid deelwoord eindigt op:

                                                     -d
                                                     -t
                                                    -en




Slide 13 - Slide

Het voltooid deelwoord gemaakt van een zwak werkwoord.

Een zwak werkwoord eindigt op een -d of een -t.

Als je niet weet of het voltooid deelwoord op een -t of een -d eindigt, dan kun je het langer maken (in de verleden tijd).

  • Ik heb gerend. (want rende)
  • Ik heb gefietst. (want fietste)

Uiteraard kun je ook 't ex-kofschip gebruiken om te weten hoe je het voltooid deelwoord schrijft.

Slide 14 - Slide

Het voltooid deelwoord gemaakt van een sterk werkwoord.
Een voltooid deelwoord van een sterk werkwoord is makkelijker om te schrijven, maar misschien moeilijker om te onthouden.
Er bestaan namelijk geen regels voor.
Voorbeelden:
    gelopen
    geslapen
    bedrogen

Slide 15 - Slide

Noteer het voltooid deelwoord van vissen.

Slide 16 - Open question

Noteer het voltooid deelwoord van mixen.

Slide 17 - Open question

Noteer het voltooid deelwoord van herontdekken.

Slide 18 - Open question

Slide 19 - Video

Het tegenwoordig deelwoord
Je maakt het tegenwoordig deelwoord door een d achter de infinitief te zetten.
Het tegenwoordig deelwoord geeft aan HOE iemand iets doet. Het geeft dus niet aan WAT iemand doet, maar hoe iemand iets doet.
Voorbeeld: Lachend liep het meisje naar huis.
                       Fluitend bracht de postbode de brieven rond.

Slide 20 - Slide

Het voltooid deelwoord gebruikt als bijvoeglijk naamwoord.
We kennen zoals gezegd twee soorten werkwoorden:
Klankvaste werkwoorden en klankveranderende werkwoorden
Voorbeelden van klankveranderende werkwoorden zijn: Lopen, vinden, slapen, zwemmen
Voorbeelden van klankvaste werkwoorden zijn rusten, wandelen, fietsen


Slide 21 - Slide

Klankveranderende werkwoorden
Het voltooid deelwoord van een klankveranderend werkwoord eindigt bijna altijd op –en.

Voorbeelden:
Zwemmen – gezwommen
Vinden – gevonden
Lopen - gelopen


Slide 22 - Slide

Wanneer je van het voltooid deelwoord van een klankveranderend werkwoord een bijvoeglijk naamwoord moet maken, schrijf je gewoon het voltooid deelwoord voor het zelfstandig naamwoord.

De sleutel is gevonden – de gevonden sleutel
De wedstrijd is gezwommen – de gezwommen wedstrijd

Slide 23 - Slide

Klankvaste werkwoorden
Het voltooid deelwoord van een klankvast werkwoord eindigt meestal op een –t of een –d.
Wanneer je daar een bijvoeglijk naamwoord van maakt, plak je er een e aan vast.
De tocht is gefietst – de gefietste tocht
De foto is gemaakt – de gemaakte foto


Slide 24 - Slide

Let op:

Je moet het bijvoeglijk naamwoord zo kort mogelijk schrijven. Let daarbij op dat de klank hetzelfde moet blijven. Soms verdwijnt er dus een letter, soms komt er eentje bij.

De weg is verbreed – de verbrede weg
Het plafond is gewit – het gewitte plafond


Slide 25 - Slide

Het tegenwoordig deelwoord gebruikt als bijvoeglijk naamwoord.
Je kunt het tegenwoordig deelwoord ook als bijvoeglijk naamwoord gebruiken.
Je plaatst dan het tegenwoordig deelwoord met of zonder een -e voor een zelfstandig naamwoord.
Voorbeeld:
Het huilende meisje werd getroost door de helpende mensen.

Slide 26 - Slide