Regelmatige werkwoorden Duits

Werkwoorden
Grammatik A+B
1 / 24
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo, mavo, havo, vwoLeerjaar 1,2

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Werkwoorden
Grammatik A+B

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Doel

Ik weet wat regelmatige werkwoorden zijn

Ik kan regelmatige werkwoorden vervoegen

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

1. de stam van het werkwoord
Om een werkwoord te kunnen vervoegen moet je zijn stam vinden.
De stam van het werkwoord vind je door -en weg te halen van het hele werkwoord.
Dus: stam = hele werkwoord - en
voorbeeld: stam van wohnen = wohn

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

2. de persoonlijke voornaamwoorden en de uitgangen
ich                 stam + e
du                  stam + st
er/ sie/ es   stam + t

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Wat is de stam van een werkwoord (in het Duits)?
A
de ik vorm
B
de hij vorm
C
het hele werkwoord -n
D
het hele werkwoord -en

Slide 5 - Quiz

Antwoord C kan ook kloppen voor een paar werkwoorden bv:
streicheln
tun
verbessern

Dus als het hele ww niet met -en  eindigt maar met -n.
Regelmatige werkwoorden
Vervoegen van het werkwoord door eerst de stam op te schrijven. De stam is het hele werkwoord - en 
Voorbeeld: 
wohnen = wohn
kaufen = kauf
reisen = reis 

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Regelmatige werkwoorden: uitgangen
werkwoord: wohnen, stam:wohn
ich wohn e
du wohn st
er /sie /es wohn t



Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Regelmatige werkwoorden: uitgangen
werkwoord: kaufen, stam: kauf
ich kauf e
du kauf st
er/sie es kauf t



Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Vind de stam van het werkwoord!

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

spielen

Slide 10 - Open question

This item has no instructions

lachen

Slide 11 - Open question

This item has no instructions

machen

Slide 12 - Open question

This item has no instructions

weinen

Slide 13 - Open question

This item has no instructions

Regelmatige werkwoorden: uitgangen
werkwoord: wohnen, stam:wohn
ich wohn e
du wohn st
er /sie /es wohn t

En nu zelf! Pak je aantekening van gisteren erbij.

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

du (kaufen).
A
kaufet
B
kaufe
C
kaufen
D
kaufst

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

Ich (spielen)
A
spielt
B
spiele
C
spielen
D
gespielt

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

Vervoeg het werkwoord tussen haakjes:
Ich (hören) gerne Musik.
A
hort
B
höre
C
horst
D
horen

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Vervoeg het werkwoord tussen haakjes:
Du (besuchen) die Oma.
A
besucht
B
besuchst
C
besuchen
D
besuche

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

Vervoeg het werkwoord tussen haakjes:
(spielen) ich gern Tennis?
A
spielt
B
spiele
C
spielen
D
spielst

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

Vervoeg het werkwoord tussen haakjes:
Ich (kaufen) eine Flasche Wasser.
A
kaufst
B
kauft
C
kaufe
D
kaufen

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

Wat als de stam al klinkt als een s?

Dan heb je bij 
ich e
du t
er/sie/es t

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Ich (heißen) Iris.

Slide 22 - Open question

This item has no instructions

Du (heißen) Tim.

Slide 23 - Open question

This item has no instructions

Hoe goed begrijp ik Grammatik A+B?
0100

Slide 24 - Poll

This item has no instructions