Persoonsvorm tegenwoordige tijd

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 1

Lesdoel

Je spelt de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd juist.

Een werkwoord ...

1. is een ander woord voor het onderwerp.
2. zegt wat iets of iemand doet of overkomt.
3. is een woord dat aangeeft welk werk iemand doet.
4. is een woord dat je weg kan laten uit een zin.

Persoonsvorm

De persoonsvorm is een werkwoord dat in een zin van tijd kan veranderen. 

Voorbeeld:

Tijd: Ik eet een broodje / ik at een broodje 

De persoonsvorm komt vooraan te staan als je een zin vragend maakt. 

Voorbeeld:

Marlieke schrijft een verslag - Schrijft Marlieke een verslag?

Welk woord in deze zin is de persoonsvorm?

Die film heb ik al gezien.

Let op!

 Soms staan er twee werkwoorden in een zin.

De persoonsvorm is dan het werkwoord dat verandert.

Hoe vind je de persoonsvorm?

1. Door de zin in een andere tijd te zetten.
2. Door de zin om te draaien.
3. Door ' t ex-fokschaap te gebruiken
4. Door de zin vragend te maken.

Om te weten of de persoonsvorm in het enkelvoud of meervoud moet, kijk je naar het onderwerp.
Hoe vind je het onderwerp?

1. Wie/wat + infinitief
2. Wie/waar + onderwerp
3. Wie/wat + persoonsvorm
4. Wie/wanneer + werkwoord

De tegenwoordige tijd

Om de persoonsvorm goed te kunnen spellen, heb je de ik-vorm van het werkwoord nodig. De ik-vorm is het woord dat in de tegenwoordige tijd achter 'ik' komt te staan:

- Ik maak

- Ik vind 

- Ik loop

Hoe vervoeg je een werkwoord in de tegenwoordige tijd met jij/zij/hij/het?

1. Met 't ex-fokschaap
2. Door de stam te zoeken
3. ik-vorm + t
4. ik-vorm + en

In de tegenwoordige tijd heeft de persoonsvorm drie vormen.

Enkelvoud: 

1. ik-vorm - ik werk/leef/word

2. ik-vorm+t - jij/hij/zij/u werkt/leeft/wordt

Meervoud

3. hele werkwoord

wij/jullie/zij werken/leven/worden

Voorbeelden

OEFENEN

Het (gebeuren) regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.

1. gebeurt
2. gebeurd
3. gebeurdt
4. gebeurdde

Weet je wel wat het (betekenen) als je werkwoordspelling echt beheerst!

1. betekend
2. betekent
3. betekende
4. betekente

Kies het juiste werkwoord:

"Het vliegtuig ..."

1. land.
2. lant.
3. landt.
4. landen.

(Komen) jij bij ons werken?

1. Komt
2. Kom
3. Komen
4. Komd

(Lopen) je moeder veel?

1. Lopen
2. Loop
3. Looped
4. Loopt

Vragen?

Geef je mening:

1. Ik vind het nog moeilijk.
2. Ik vind het nog een beetje moeilijk.
3. Ik snap het bijna.
4. Ik snap het.