T6B2 Het oog

T6B2 Het oog
Lessonup code rechts op het bord
1 / 43
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 43 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

T6B2 Het oog
Lessonup code rechts op het bord

Slide 1 - Slide

Lesprogramma
  • Herhaling vorige leerdoelen
  • Extra info vorige les
  • Nieuwe leerdoelen
  • Uitleg + opdrachten
  • Nabespreken

Slide 2 - Slide

Verschillende type receptoren
mechanischereceptoren
  • gehoorreceptoren
  • evenwichtsreceptoren
  • tastreceptoren
  • drukreceptoren

chemische receptoren
  • reukreceptoren
  • smaakreceptoren 
temperatuurreceptoren
  • pijnreceptoren
  • lichtreceptoren 
  • koudereceptoren
  • warmtereceptoren

Slide 3 - Slide

Verschillende type receptoren

Slide 4 - Slide

Mechanische receptoren
reageren op 
  • aanraking
  • druk 
  • beweging 
  • geluid

Slide 5 - Slide

gehoor- en 
evenwichtreceptor

= het oor
BiNaS 87D


impuls: 
  • haartjes en vloeistof 

Slide 6 - Slide

gehoor- en 
evenwichtreceptor

= het oor
BiNaS 87D

impuls: 
  • haartjes en vloeistof 

Slide 7 - Slide

chemische receptoren
(niet in BiNaS)

impuls door:
  • binding van moleculen
       lucht (reuk) of oplossing (smaak)
locatie:
  • tong / neus


Slide 8 - Slide

temperatuurreceptoren
binas 87A

impuls door:
  • temperatuur boven
 of onder normwaarde
locatie:
  • huid

Slide 9 - Slide

pijnreceptoren
impuls door:
  • extremen zoals druk, temperatuur
  • stoffen die vrijkomen bij cel lysis / ontsteking
locatie:
  • hele lichaam

Slide 10 - Slide

lichtreceptoren (fotoreceptoren)
binas 87C

impuls door:
  • zichtbaar licht
locatie:
  • ogen (BS2) 

Slide 11 - Slide

Wat vangen de zintuigcellen
in je zintuigen op?
6.1 Je kunt de werking van zintuigen in relatie met het zenuwstelsel beschrijven.
A
Impulsen
B
Zenuwen
C
Prikkels
D
Licht

Slide 12 - Quiz

Wat gebeurt er in de
actiefase (2) als een
impuls wordt doorgegeven?


5.5 Je kunt beschrijven hoe impulsgeleiding plaatsvindt.
A
Na+ / K+ pomp gaat werken
B
Na+ kanaal gaat open
C
K+ kanaal gaat open
D
Beide kanalen gaan open

Slide 13 - Quiz

Het orthosympatische
zenuwstelsel is een
onderdeel van het
... zenuwstelsel.

5.3 Je kunt de bouw, functies en werking van de verschillende delen van het zenuwstelsel beschrijven.
A
autonome
B
animale
C
perifere
D
brain crash

Slide 14 - Quiz

De impuls kan doorgegeven worden van neuron..
5.5 Je kunt beschrijven hoe impuls overdracht plaatsvindt.
A
A naar B
B
B naar A
C
van A naar B en terug

Slide 15 - Quiz

Wat is de juiste
volgorde van
zenuwcellen?
5.3 Je kunt de bouw en signaalverwerking van de verschillende typen zenuwcellen beschrijven.
A
schakelcel - sensorische cel - motorische cel
B
motorische cel - schakelcel - sensorische cel
C
schakelcel - motorische cel - sensorische cel
D
sensorische cel - schakelcel - motorische cel

Slide 16 - Quiz

timer
1:30
mechanische receptor
chemische receptor
temperatuur-
receptor
pijnreceptor
fotoreceptor
reactie op buigen of uitrekken celmembraan
gehoorzintuig
gezichtszintuig
extreme temperatuur
warmte of kou
smaak-
zintuig
tastreceptor
reukzintuig
drukreceptor
evenwichts-zintuig

Slide 17 - Drag question

Leerdoelen
6.2.1 Je kunt de beeldvorming door ooglenzen beschrijven.
6.2.2 Je kunt de werking van de pupilreflex beschrijven.
6.2.3 Je kunt de bouw en werking van het netvlies beschrijven.
6.2.4 Je kunt toelichten hoe je diepte kunt zien.

Slide 18 - Slide

Licht -> lens -> receptoren netvlies -> impulsen -> sensorische neuronen -> gezichtcentra grote hersenen -> verwerking = beeld rechtopstaand en ware grootte

Slide 19 - Slide

Accomoderen
Scherp beeld op het netvlies door veranderen vorm van de ooglens


Straalvormig lichaam met kringspieren (accomodatiespieren)
  • Veraf: kringspieren ontspannen, lensbandjes gespannen - de ooglens is plat 
  • Dichtbij: kringspieren trekken samen, lensbandjes ontspannen - de ooglens is bol

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Lichtbreking
Bij overgang van ene naar ander medium (gas, vloeibaar, vast)

F = brandpunt (hier komen lichtstralen bij elkaar)
f = brandpuntsafstand

Positieve lens: bol -> buigen lichtstralen naar elkaar toe = convergeren (f = positief)
Negatieve lens: hol -> spreiden lichtstralen = divergeren (f = negatief)

Slide 22 - Slide

v = voorwerpafstand
b = beeldafstand

Slide 23 - Slide

Oogafwijkingen
Bijziend
Oogbol te lang/hoornvlies en lens breken lichtstralen te sterk af -> correctie = holle (-) lens

Verziend
Oogbol te kort/ hoornvlies en lens breken lichtstralen niet voldoende af -> correctie = bolle (+) lens

Slide 24 - Slide

Pupilreflex

Slide 25 - Slide

Hoe valt licht op het netvlies?

Slide 26 - Slide

Het netvlies
Binas tabel (87C)
Pigmentcellen: absorbeert licht = bescherming zintuigcellen

Lichtreceptoren (Binas 27A)
  • Staafjes: over hele netvlies (niet gele vlek), lage prikkeldrempel = contrasten waarnemen -> onscherper
  • Kegeltjes: hogere drempelwaarde, rood/groen/blauw, vooral in gele vlek = kleuren en details waarnemen -> scherp

Slide 27 - Slide

Donkeradaptatie en nachtblindheid
De staafjes zijn veel gevoeliger voor licht dan de kegeltjes,

oftewel: de staafjes hebben een lagere drempelprikkel dan de kegeltjes
want; 1 vs. 10^3 microlux 

Slide 28 - Slide

Definitie
Begrip
Zintuigcellen die reageren op een bepaalde prikkel zoals licht, temperatuur, druk, pijn.
De prikkel waarvoor de zintuigcel de laagste prikkeldrempel heeft 
De aanpassing van de gevoeligheid van een zintuig aan een aanhoudende prikkelsterkte
Prikkels vanuit het inwendige milieu 
Prikkels vanuit de omgeving 
De waarde die bepaald of een prikkel sterk genoeg is om een impuls te genereren in een zintuigcel.
Begrippen
Prikkeldrempel
Adaptatie
Adequate prikkel
Receptoren
Interne prikkel
Externe prikkel

Slide 29 - Drag question

Laag met zintuigcellen (staafjes en kegeltjes)
Waar de oogzenuw het oog verlaat
Verandert de lens van vorm zodat je scherp kunt zien
Zorgt ervoor dat er een scherp beeld op je netvlies valt
Doorzichtig deel van het oog
Geeft structuur en vorm aan het oog
Gat wat licht doorlaat
Brengt impulsen naar de hersenen
Stevige buitenste laag van het oog
Bevat spiertjes die de grootte van de pupil regelen
Hoornvlies
Lens
Pupil
iris
straalvormig lichaam met lensbandjes
oogzenuw
netvlies
harde oogvlies
blinde vlek
glasachtig lichaam

Slide 30 - Drag question

Bij veel licht is de pupil......?
A
Groot
B
Klein
C
Licht heeft geen invloed op pupil

Slide 31 - Quiz

Het OOG: zet onderdelen op de juiste plaats
netvlies
gele vlek
oogzenuw
lens

Slide 32 - Drag question

Langs welke onderdelen schijnt het licht als het in het oog valt?  Zet ze in  de goede volgorde.
glasachtig lichaam 
lens  
hoornvlies
netvlies 

Slide 33 - Drag question

Een lichtstraal valt op het oog.

Zet de onderstaande onderdelen van het oog, waar deze lichtstraal achtereenvolgens doorheen gaat, in de juiste volgorde.

Lens
Hoornvlies
Glasachtig lichaam
Netvlies
Oogkamer

Slide 34 - Drag question

Het vaatvlies zorgt voor :
A
traanvocht
B
voeding en zuurstof
C
aansturing
D
stevigheid

Slide 35 - Quiz

De lens in je oog zorgt voor
A
een kleurig beeld
B
een scherp beeld
C
het beschermen tegen stofjes
D
het afsluiten van je oog

Slide 36 - Quiz

Hoe heet de buitenste doorzichtige laag van het oog?
A
Glasachtig lichaam
B
Netvlies
C
Hoornvlies
D
Pupil

Slide 37 - Quiz

Over welk soort zenuw gaat
een impuls van oog naar hersenen?
A
gevoelszenuw
B
bewegingszenuw

Slide 38 - Quiz

In welke laag liggen de zintuigcellen van een oog?
A
vaatvlies
B
netvlies
C
harde oogvlies

Slide 39 - Quiz

Gele vlek
A
Het deel van het oog waar de oogzenuw het oog verlaat en waarmee men niets kan zien.
B
Gedeelte van het netvlies, waarop voornamelijk kegeltjes zijn geconcentreerd.
C
Het doorzichtige deel van het oog dat tussen de lens en het netvlies ligt.
D
Het grootste deel van de menselijke hersenen, dat bestaat uit de linker- en rechter hersenhelft.

Slide 40 - Quiz

Je loopt van buiten naar binnen, je pupillen vergroten, hoe verloopt deze reflex?
A
impulsen gaan van je oog, naar het CZS (grote hersenen) en vervolgens naar de spiertjes rond je pupil
B
de impulsen gaan van je oog, naar het CZS (je hersenstam) en dan naar de spiertjes in rond je pupil
C
de impulsen gaan van je gevoelszenuwcellen in je oog, direct naar de bewegingszenuwcellen rond je pupil

Slide 41 - Quiz

Benoem de verschillende onderdelen van het netvlies.
uitloper zenuwcel
staafje
kegeltje
zenuwcel
blinde vlek
oogzenuw
gele vlek

Slide 42 - Drag question

Staafjes
Kegeltjes
waarnemen van kleuren
waarnemen licht-donker
vooral in gele vlek
vooral aan randen netvlies
lage drempelwaarde
hoge drempelwaarde
geschikt voor scherp zien
niet zo geschikt voor scherp zien

Slide 43 - Drag question