1KM CH3 Revising

Chapter 3
1 / 45
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 45 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Chapter 3

Slide 1 - Slide

Plural forms (meervouden)
Van een zelfstandig naamwoord (mensen, dieren of dingen) kun je een meervoud maken.


Wat is meervoud?
Enkelvoud is één: kat (cat), jongen (boy), appel (apple)
Meervoud is meer dan één: katten (cats), jongens (boys), appels (apples)

Slide 2 - Slide

Plural forms (meervouden)
Hoe maak je een meervoud?
  1. Door –s achter het woord te zetten
       chair (stoel) --> chairs (stoelen), sister (zus) --> sisters (zussen).

    2.Door –es achter het woord te zitten bij sis-klanken
        bus (bus) --> buses (bussen), fox (vos) --> foxes (vossen),
        match (wedstrijd) --> matches (wedstrijden).

Slide 3 - Slide

Plural forms (meervouden)
Uitzonderingen
  • -y wordt –ies
    party (feest) --> parties (feesten), baby (baby) -->  babies (baby’s)

  • -o wordt –oes
      tomato (tomaat) --> tomatoes (tomaten), hero (held) --> heroes (helden)

Slide 4 - Slide

apple

Slide 5 - Open question

chair

Slide 6 - Open question

potato

Slide 7 - Open question

city

Slide 8 - Open question

match

Slide 9 - Open question

Some, any (iets of enkele)
Wanneer gebruik je some?
  • In vragen waarvan je verwacht dat het antwoord ‘ja’ is -->
      Can I have some water, please?
  • In bevestigende zinnen --> You can have some water.
Wanneer gebruik je any?
  • In ontkennende zinnen gebruik je any  --> 
      I don’t have any apples at the moment.
  • Voor de meeste vragen --> Do you have any fries left?

Slide 10 - Slide

He hasn't got _______ friends.

Slide 11 - Open question

Can I have ______ coke, please?

Slide 12 - Open question

There is _____ snow on the roof.

Slide 13 - Open question

Do you have _______ brother?

Slide 14 - Open question

Demonstrative pronouns
Waarvoor gebruik je aanwijzende voornaamwoorden?
Als je iets (bijv. boek) of iemand (bijv. je zus) aanwijst.

Welke aanwijzende voornaamwoorden zijn er?
Het Engels kent vier aanwijzende voornaamwoorden:
  • This gebruik je als het om één object/persoon dichtbij gaat.
  • That gebruik je als het om één object/persoon ver weg gaat.
  • These gebruik je als het om meerdere objecten/personen dichtbij gaat.
  • Those gebruik je als het om meerdere objecten/personen ver weg gaat.


Slide 15 - Slide

______ building over there is the Chrysler Building.
A
this
B
that
C
these
D
those

Slide 16 - Quiz

______ people over there are my friends.
A
this
B
that
C
these
D
those

Slide 17 - Quiz

Look at _______ newspaper here.
A
this
B
that
C
these
D
those

Slide 18 - Quiz

Look at ______ man over there.

Slide 19 - Open question

What are the answers to ________ questions.

Slide 20 - Open question

Vocabulary Chapter 3

Slide 21 - Slide

Repeat

Slide 22 - Open question

Bestek

Slide 23 - Open question

Bag
Can 
Jar
Cup
Box

  Kopje

  Doos

    Zak

   Blik

    Pot

Slide 24 - Drag question

Healthy

Slide 25 - Open question

Stuk

Slide 26 - Open question

Welk woord hoort op de lijn?
Be sure to count your ___ after you pay.
A
rice
B
pits
C
spring onions
D
change

Slide 27 - Quiz

Choice

Slide 28 - Open question

Onbeleefd

Slide 29 - Open question

Welk woord hoort op de lijn?
I want to _________ my Playstation.
A
slice
B
serve
C
sell
D
soup

Slide 30 - Quiz

Story

Slide 31 - Open question

Verschrikkelijk

Slide 32 - Open question

Wat zie je op de foto?
A
Chips
B
Crisps
C
Cereal
D
Fish

Slide 33 - Quiz

Customer

Slide 34 - Open question

Slager

Slide 35 - Open question

Sour
Spicy
Sweet
Salt

Slide 36 - Drag question

Vegetables

Slide 37 - Open question

Vis

Slide 38 - Open question

Welk woord hoort op de lijn?
I like fruit _________ apples and pears.
A
yet
B
sometimes
C
for instance
D
among

Slide 39 - Quiz

Napkin

Slide 40 - Open question

Beschikbaar

Slide 41 - Open question

Cereal
Straw
Spring onions
Dessert

Slide 42 - Drag question

Tasteless

Slide 43 - Open question

Verzamelen

Slide 44 - Open question

Welk woord hoort op de lijn?
I am ________, what's in that big box?
A
curious
B
serious
C
proud
D
available

Slide 45 - Quiz