Present Simple (Tegenwoordige tijd)

1 / 27
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Wat ga je leren?
  • Wat is de Present Simple?

  • Wanneer gebruik je de Present Simple?

  • Hoe maak je de Present Simple? 

Slide 2 - Slide

The Present Simple
Present Simple => Tegenwoordige tijd

Bij normale zinnen gebruiken we de regel:
Hele werkwoord (+s)

Hele werkwoord = Het gegeven werkwoord tussen haakjes.
bijv.  She ..... (to like) to dance.  
(in deze zin is 'like' het hele werkwoord wat gebruikt moet worden. Het woordje 'to' hoef je nooit te gebruiken).


Slide 3 - Slide

The Present Simple
Normale zinnen:
Hele werkwoord (+s)
de +s krijg je alleen bij  She/He/It

Bijv.       (to dance)                               
                I/you    dance                          
                she/he/it    dances           
                we/they     dance                 
Uitzonderingen:
(to be) => zijn
I    am
she/he/it    is
you/we/they    are

(to have) => hebben
I/you    have
she/he/it    has
we/they    have

Slide 4 - Slide

Kijk je liever een filmpje met de uitleg?
Kijk dan naar de video op de volgende dia.

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Video

Use the correct Present Simple form:
They .. (visit) us often.

Slide 7 - Open question

Use the correct Present Simple form:
She never ... (help) me with that!

Slide 8 - Open question

Use the correct Present Simple form:
I usually ... (go) to school.

Slide 9 - Open question

Use the correct Present Simple form:
Tom ... (work) every day.

Slide 10 - Open question

The Present Simple
Ontkennede en vragende zinnen:
Do/Does (+ not) + hele werkwoord

Normale: I like tomatoes.
ontkennende: I do not like tomatoes.
vragende: Do I like tomatoes?
Do of Does?

I/you  -  do
she/he/it  -  does
we/they  -  do

Slide 11 - Slide

The Present Simple
Uitzondering:
(to be) => Zijn

I am at work. -- I am not at work.  -- Am i at work?
He is at work. -- He is not at work. -- Is he at work?
We are at work. -- We are not at work. -- Are we at work?

Slide 12 - Slide

Kijk je liever een filmpje met de uitleg?
Kijk dan naar de video op de volgende dia.

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Video

You ...
A
do
B
does

Slide 15 - Quiz

she ...
A
do
B
does

Slide 16 - Quiz

We ...
A
do
B
does

Slide 17 - Quiz

It ...
A
do
B
does

Slide 18 - Quiz

Use the correct Present Simple form:
They ... (not, to work) for us.

Slide 19 - Open question

Use the correct Present Simple form:
She ... ( not, to wash) the dishes every evening.

Slide 20 - Open question

Use the correct Present Simple form:
... he ... (draw) well?

Slide 21 - Open question

Use the correct Present Simple form:
... you ... (watch) movies?

Slide 22 - Open question

Op de volgende dia staat een link.
Klik op deze link om de opdracht te maken.

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Link

Ik snap de present simple.
A
helemaal
B
bijna, met de opdrachten moet het lukken
C
bijna, met een herhaling in de volgende les moet het lukken
D
Nee, help me!

Slide 25 - Quiz

Wat je hebt geleerd.
  • Wat de present simple is.

  • Wanneer je de Present Simple gebruikt.

  • Hoe je de Present Simple maakt.

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide