V2 het wederkerend werkwoord

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Semaine 10

weektaak : 

o Unité 4 – Santé

o 4.5 Écouter

- Maken ex. 16a tm e, g en h 

- Leren Apprendre 4,6

Je me réveille à sept heures.

Je me douche à sept heures et quart

Puis, je me maquille.

Et je m'amuse à l'ecole.

4.5 wederkerende werkwoorden

Je me réveille à sept heures.              Ik word wakker om zeven uur.

Je me douche à huit heures.              Ik douche me om acht uur.

Puis, je me maquille.                               Ik maak me op.

Et je m'amuse à l'ecole.                          En ik amuseer me op school.

Wederkerend voornaamwoord: in het NEDERLANDS achter de persoonsvorm, in het FRANS ervoor.

4.5 wederkerende werkwoorden

Deel 1: de tegenwoordige tijd 

Kies de juiste vertaling.
Elle se lave.

1. Zij wast zich.
2. Wij wassen ons.

Kies de juiste vertaling.
Tu te laves.

1. Ik was me.
2. Jij wast je.

Kies het juiste wederkerend voornaamwoord.
Je __ douche à 6 heures.

1. me
2. te

Kies het juiste wederkerend voornaamwoord.
Vous ___ amusez au cinéma.

1. nous
2. vous

Kies het werkwoor dat past.
Il ___ en noir.

1. s'habille
2. s'amuse

4.5 wederkerende werkwoorden

Deel 2: de voltooide tijd 

Je me suis amusé (e )      Ik heb me geamuseerd

4.5 wederkerende werkwoorden

samen oefenen, daarna aan de slag met de online oefeningen 

Let op: voltooide tijd. Kies de juiste vorm.
Je ___ couché a 23:30 h.

1. me suis
2. t'es

Let op: voltooide tijd. Kies de juiste vorm.
Il ___ trompé.

1. s'est
2. se sont

Vul de juiste vorm in (t.t.).
Il ___ à sa nouvelle classe (se présenter)

Vul de juiste vorm in (t.t./présent).
Vous ___ à quelle heure? (se doucher)

Vul de juiste vorm in (v.t.t/pc.).
Ils ___ beaucoup.(s'amuser)

Vul de juiste vorm in (v.t.t/pc.).
Je ___ à la salle de bain (se laver)

Des questions? 

- Maken ex. 9 tm 14 (en ligne)

- Leren Apprendre 4,6

Het wederkerend werkwoord

je	me	lave	ik was me
tu	te	laves	jij wast je
il/elle	se	lave	hij/zij wast zich
nous	nous	lavons	wij wassen ons
vous	vous	lavez	jullie wassen jullie / u wast zich
ils/elles	se	lavent	zij wassen zich

Je ... lève

1. me
2. te
3. se
4. nous

Angell et Dewi ....

1. se concentre
2. me concentre
3. se concentrent
4. nous concentrons

Ik voel me goed

1. je sens bien
2. je te sens bien
3. tu te sens bien
4. je me sens bien

wanneer gebruik jij "être" om de passé composé te maken?