10 de mayo. El tiempo

• Spaans
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2

                          telefoon 

Quítate la gorra (pet, hoodie), el chicle a la papelera (kaugom)...

TOILET BEZOEK

1 uur klas: mag niet - ¿por qué? - klas wordt onderbroken

2 uur klas, wanneer de docent een pausje roept: geen 2 leerlingen tegelijkertijd. 

Jullie kunnen dit ook gebruiken voor jullie opdracht voor OWH

Lesdoelen

• Aan het einde van deze les  ga je over het weer leren in combinatie met kleding
• voorbereiding mondeling 24.05

¿fecha?

1. Las vacaciones

2. jaarplan

3. mondeling

4. vocab ropa oefenen

5. verbos tiempo 

voy a pasar lista y tú me dices tu highlight de las vacaciones

¿qué has hecho en las vacaciones?

uitleg A1

gebruik het infinitief van het werkwoord, in Spaans komt het achter de stam en eindet met -ar/-er/-ir: 

Wat heb je gedaan?

- eten = comer

¿qué has hecho?

- comer

uitleg A2 (advanced)

ik heb gegeten - werkwoord "comer" -er en -ir werkwoord

he comido

ik heb gezongen - werkwoord - "comprar". -ar werwoord

he comprado

VACACIONES

¿qué he hecho en las vacaciones?

- romper un record Guiness   https://www.youtube.com/shorts/LVJaH6uTdAY

- ir a Ghana --> he ido a Ghana

- dormir.  --> he dorm_____

2. Periodeplanner

1. Las vacaciones

2. Periodeplanner

3. mondeling

4. vocab ropa oefenen

5. verbos tiempo 

 MEI

11 about the weather

12 el tiempo

 18 el tiempo II

  19 el tiempo III (misschien klaar voor een presentatie?)

 25 el tiempo y la ropa, presentación

 JUNI

1 casa - habitaciones

2 casa, mi dormitorio

8 project casa/dormitorio 

9 assessment casa/dormitorio 

11 16 mi barrio

12 21 mi barrio, directions

13 23 mi barrio, directions

14 28 ¿a dónde vas?

15 30 DIRECTIONS, uitvoeren

 JULI

16 5 DIRECTIONS ACTIVITEIT

17 7 uitvoeren – toets, 2 uur

18 12 activiteit BCN – millionaire (toets)

19 14 Mini exit point = toets

 MEI

12 about the weather

12 el tiempo

 17 el tiempo II

  19 el tiempo III (misschien klaar voor een presentatie?)

 24 el tiempo y la ropa, presentación

31 casa - habitaciones

JUNI

2 casa, mi dormitorio

7 project casa/dormitorio 

9 assessment casa/dormitorio 

11 16 mi barrio

12 21 mi barrio, directions

13 23 mi barrio, directions

14 28 ¿a dónde vas?

15 30 DIRECTIONS, uitvoeren

 JULI

16 5 DIRECTIONS ACTIVITEIT

17 7 uitvoeren – toets, 2 uur

18 12 activiteit BCN – millionaire (toets)

19 14 Mini exit point = toets

3.presentatie

1. Las vacaciones

2. jaarplan

3. presentatie

4. vocab ropa oefenen

5. verbos tiempo 

presentatie

- alleen of in groepen van 2 de Nieuws geven met het weerbericht

- Een leerling geeft het weerbericht, de andere kiest de passende kleding voor het weer. 

- Het hoef niet het weer in NL zijn, kan een andere land of je mag een planet kiezen of een land verzinnen (b.v "Mordor") 

STRUKTUUR:

• Saludo - Groet
• Voorspelling

• Kleding aanbevelen
  
• afsluiten
  

COMPONENTEN: WAT WILLEN/MOETEN WIJ LEREN?

Welke woorden heb je kunnen opschrijven?

Leerdoelen tiempo allgemeen:

- je kunt de windrichtingen in het Spaans aangeven (noord, zuid, etc)

- je leert een paar woorden van weer

- gebruik van toekomstvorm

VOCAB ROPA RECAP

1. Las vacaciones

2. jaarplan

3. presentatie

4. vocab ropa oefenen

5. verbos tiempo 

hangman?

5. el tiempo

1. Las vacaciones

2. jaarplan

3. presentatie

4. vocab ropa oefenen

5. el tiempo 

El tiempo - 1

es.liveworksheets.com

www.liveworksheets.com

pausa

Aangeven waar iets ligt

1. vocab. el tiempo

1. vocab. el tiempo

2. ¿qué tiempo hace? quiz

3. EXIt ticket: geef het weer van vandaag of Ik toon een plek in een kaart en je moet de kardinaal punt zeggen

Vocabulario el tiempo

HACE + ..

HAY + ..

ESTÁ + ..

HACE + calor, frío, sol, viento, buen tiempo, mal tiempo, hace 23 grados

HAY + nieve, hielo, nubes, niebla, lluvia, tormenta

ESTÁ +  nublado

HACE +

frío 

calor

viento

sol

ESTÁ +

nublado

soleado

llueve

nieva

graniza

HAY +

tormenta

niebla

chubascos

¿Qué tiempo hace?

Describe el tiempo:

2. ¿qué tiempo hace? 

1. vocab. el tiempo

2. ¿qué tiempo hace? quiz

3. EXIt ticket: geef het weer vandaag. Ik toon een plek in een kaart en je moet de kardinaal punt zeggen

¿Qué tiempo hace ?

1. Hace buen tiempo y hay sol
2. Hay buen tiempo y hace sol
3. Hace buen tiempo y hace sol
4. Hay buen tiempo y hace sol

¿Qué tiempo hace?

1. Hace nubes
2. Hay niebla
3. Hay lluvia
4. Hay nubes

¿Qué tiempo hace?

1. Hay nieve
2. Hay niebla
3. Nieva
4. Hace nieve

¿Qué tiempo hace?

1. Está nublado
2. Hay hielo
3. Hay nubes
4. Hay niebla

¿Qué tiempo hace?

1. Hay tormenta
2. Hace tormenta
3. Hay hielo
4. Hace hielo

¿Qué tiempo hace?

1. Hay tormenta
2. Llueve
3. Hace lluvia
4. Hay lluvia

Welk antwoord is juist?

"En Galicia (1)............lluvia y también (2)..........frío. En Cataluña (3)........buen tiempo, pero (4)........nublado."

1. 1) hay, 2) hace, 3) hace, 4) está.
2. 1) hay, 2) hay, 3) es, 4) hace.
3. 1) hace, 2) hace, 3) es, 4) hace.
4. 1) hay, 2) hay, 3) hay, 4) está.

2. ¿qué tiempo hace? 

1. vocab. el tiempo

2. ¿qué tiempo hace? quiz

3. EXIt ticket: geef het weer vandaag. Ik toon een plek in een kaart en je moet de kardinaal punt zeggen

V: ¿Dónde está...?

Optie A1: está al _____ de

Optie A2: está en el _____ de

je exit ticket