Vocabulary 1-50

Vocabulary 1-50
Periode C - A5
1 / 22
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Vocabulary 1-50
Periode C - A5

Slide 1 - Slide

1. Translate: "callous"
A
onbetrouwbaar
B
onnauwkeurig
C
ongenadig
D
onverstandig

Slide 2 - Quiz

2. Translate: "to attain"
A
vertegenwoordigen
B
bereiken
C
attenderen
D
ontstaan

Slide 3 - Quiz

3. Vertaal: "to discourage"
A
ontzeggen
B
ontslaan
C
ontkomen
D
ontmoedigen

Slide 4 - Quiz

4. Translate: "consecutive"
A
opeenvolgend
B
consequent
C
concreet
D
zakelijk

Slide 5 - Quiz

5. Translate: "adjacent"
A
scherpzinnig
B
aangrenzend
C
zorgeloos
D
afstandelijk

Slide 6 - Quiz

6. Translate: "to account for"
A
confronteren met
B
betrekken bij
C
aanzetten tot
D
verantwoorden voor

Slide 7 - Quiz

7. Translate: "clause"
A
contract
B
voorwaarde
C
zelfvertrouwen
D
creatie

Slide 8 - Quiz

8. Translate: "to derive"
A
ervaren
B
overdrijven
C
afleiden
D
bederven

Slide 9 - Quiz

9. Translate: "civil"
A
serieus
B
competent
C
beleefd
D
moedig

Slide 10 - Quiz

10. Translate: "to comprise"
A
bestaan uit
B
combineren met
C
neerleggen bij
D
opgaan in

Slide 11 - Quiz

11. Vertaal: "bewering"
A
occupation
B
overexertion
C
designation
D
assertion

Slide 12 - Quiz

12. Vertaal: "referentiepunt"
A
benchmark
B
rationale
C
safeguard
D
revenant

Slide 13 - Quiz

13. Vertaal: "klaarblijkelijk"
A
condescending
B
evidently
C
convincingly
D
impressionable

Slide 14 - Quiz

14. Vertaal: "ongeloofwaardig maken"
A
to discredit
B
to exemplify
C
to relinquish
D
to accommodate

Slide 15 - Quiz

15. Vertaal: "willekeurig"
A
enchanting
B
pungent
C
defiant
D
arbitrary

Slide 16 - Quiz

16. Vertaal: "versnellen"
A
acelerate
B
acellerate
C
accelerate
D
accellerate

Slide 17 - Quiz

17. Vertaal: "gevolg"
A
consecquence
B
consequence
C
consecuenqe
D
consequenqe

Slide 18 - Quiz

18. Vertaal: "behulpzaam"
A
atentive
B
attentive
C
atenttive
D
attenttive

Slide 19 - Quiz

19. Vertaal: "anoniem"
A
anonymosly
B
anonymusly
C
ananymously
D
anonymously

Slide 20 - Quiz

20. Vertaal: "behorend bij"
A
asociated with
B
associated with
C
asocciated with
D
assocciated with

Slide 21 - Quiz

Today:
- Maak af: Grammar 1 t/m 3 + Text 1 & 2
- Maak: Vocabulary Assignment 1

+ Werk aan bonusopdracht 1 
+ Werk aan presentatie (week van 15- 19 April)


Slide 22 - Slide