Genitive and Word order

1 / 33
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3-5

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Genitive - hoe geef je bezit aan?
Bij personen, dieren, tijd, plaats en afstand:          's  of  -s '

    bij personen  + dieren enkelvoud:             John's brother / My dog's basket

    bij personen + dieren meervoud:    Both my brothers' cars / the dogs' bones

    bij personen meervoud zonder -s:    The children's toys
   

Slide 2 - Slide

  • bij tijden en afstanden:     an hour's drive
                                                      a ten minutes' walk 
                                                      a five miles' drive
 
  • bij plaats zonder benoeming van het gebouw: 

 We were at Linda's.
 I buy my bread at the baker's.


Slide 3 - Slide

Bij zaken, hoeveelheden en aardrijkskundige namen:  of

    The cover of the book
    The leg of the chair
    The roof of the car
    The city of New York

Slide 4 - Slide

Bij namen in het enkelvoud die eindigen met -s komt de apostrof na de laatste letter van het woord en voor de -s, maar mag ook alleen met apostrof geschreven worden:
St James’s hospital                         en                St James hospital



Slide 5 - Slide

Gebruik geen apostrof om iets in het meervoud te zetten.

Dus niet:                          Maar ...
  two film’s                          two films
       
 three video’s                   three videos


Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Translate using the genitive: Een liter melk.
A
A litre of milk
B
A litre's milk
C
A milk of litre
D
A milk's litre

Slide 8 - Quiz

Welke genitive klopt NIET?
A
I went to Charles' house.
B
They saw your parents's car after it was cleaned.
C
I went to Charles's house.
D
The dog's paws were dirty from the mud.

Slide 9 - Quiz

What is the correct use of the genitive in the following sentence:
_______ (the butcher / wife) is called Simone.
A
The butcher wife
B
The butcher's wife
C
The wife of the butcher
D
The butchers' wife

Slide 10 - Quiz

What is the correct use of the genitive in the following sentence:
_______ (mountain/ top) is covered with snow.
A
The mountain's top
B
The top of the mountain
C
The mountains' top
D
The mountains top

Slide 11 - Quiz

Wat is de goede vorm van de genitive?
A
The windows of the building need to be washed.
B
The buildings' windows need to be washed.
C
The building's windows need to be washed.
D
The windows of the buildings' need to be washed.

Slide 12 - Quiz

What is the correct use of the genitive in the following sentence:
The ........ (players / motivation) was admirable.
A
The player's motivation
B
The motivation of the players
C
The players' motivation
D
The motivation of the player's

Slide 13 - Quiz

What is the correct genitive?
A
A drive of ten minutes
B
A ten minute's drive
C
A ten minutes' drive
D
A drive of ten minutes'

Slide 14 - Quiz




Are the following sentences right or wrong?

Slide 15 - Slide


The childrens' shoes were dirty.
A
Right
B
Wrong

Slide 16 - Quiz


They were having a lovers' quarrel.
A
Right
B
Wrong

Slide 17 - Quiz


Womens' rights are important.
A
Right
B
Wrong

Slide 18 - Quiz

Got it?
Translate the sentences. 

Slide 19 - Slide



Translate the following sentences:

  1. Het was een rit van vier uur. 
  2. Het huis van Mary is heel klein.
  3. Ik heb vlees gekocht bij de slager.
  4. Weet u op welke verdieping de mannenafdeling is?
  5. Het dak van het huis werd beschadigd door de storm. 
  6. De resultaten van vorig jaar waren teleurstellend.
  7. Ik moet de kooi van mijn hamsters elke week schoonmaken. 

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Woordvolgorde:



In het Nederlands is de woordvolgorde in zinnen anders dan in het Engels. Er zijn een paar belangrijke dingen die je moet onthouden:

Slide 22 - Slide

Je hebt altijd eerst het onderwerp en daarna het gezegde:
Yesterday he met her at the party.
Gisteren ontmoette hij haar op het feestje.

And then his best friend arrived.
En toen arriveerde zijn beste vriend.

Slide 23 - Slide

De werkwoorden staan bij elkaar
I have told her the news.
Ik heb haar het nieuws verteld.

We had come by bus.
We waren met de bus gekomen.

Slide 24 - Slide

Bepalingen van tijd staan of helemaal vooraan of helemaal achteraan
I talked to him yesterday.
Ik heb hem gisteren gesproken.

Last week I ran into an old classmate of mine.
Ik kwam vorige week een klasgenoot tegen. 
Meestal zet je ze vooraan als je de nadruk wil leggen op wanneer het is gebeurd.

Slide 25 - Slide

Als er meerdere bepalingen van tijd in staan:
Dan komt de meest precieze eerst:
Let's go to the city at 10 a.m on Monday.

Laten we naar de stad gaan op maandag om 10 uur.

Slide 26 - Slide

Bepalingen van plaats komen voor bepalingen van tijd als ze naast elkaar staan.
We can eat something at the station at 6 o' clock.

We kunnen om 6 uur iets eten op het station.

of:
At 6 o'clock we can eat something at the station.



Slide 27 - Slide

Bijwoorden - Adverbs

soon             - binnenkort
almost         - bijna
also               - ook
probably     - waarschijnlijk
nearly           - bijna
certainly      - zeker



always           - altijd
never              - nooit
sometimes  - soms
often               - vaak
seldom           - zelden
usually            - gewoonlijk
already            - al

Slide 28 - Slide

Bijwoorden
Komen altijd voor het werkwoord als er maar 1 werkwoord in de zin staat:
I often get headaches.
Ik krijg vaak hoofdpijn.
He probably thinks we don't like him.
Hij denkt waarschijnlijk dat wij hem niet mogen

Slide 29 - Slide

Als er meerdere werkwoorden in de zin staan:
Dan komen de bijwoorden na het eerste hulp werkwoord:

She would never have said anything like that.
Zoiets zou zij nooit gezegd hebben.

They had nearly lost their money.
Ze waren bijna hun geld verloren.

Slide 30 - Slide

Bij vormen van to be:
...dan komen de bijwoorden erna, zoals in het Nederlands!

We were seldom is our hotelroom.
We waren zelden in onze hotelkamer.

He is always late.
Hij is altijd laat.

Slide 31 - Slide

Adjectives
Do we say… an ugly old hat OR an old ugly hat?

An ugly old hat is correct because a certain order for adjectives is expected
(Note, you may hear the other version old ugly hat, though it doesn't sound natural)

So what is the correct order of adjectives when we put them before a noun or the thing they describe?

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide