Demi is weer eens chagrijnig wakker geworden. Ze is het spuugzat dat ze elke dag naar school moet, ze zou veel lever gaan werken in de supermarkt. Maar haar vader zegt steeds: Demi, je hebt een goed verstand. De havo doe jij op je sloffen. Hou vol, meid! Als je nu even doorzet heb je kans dat je later een goede baan krijgt in de horeca. Dat wil je toch graag? Pa heeft gemakkelijk praten, denkt Demi, maar ik moet dagelijks naar die stomme school. En het interesseert me niet eens. Demi denkt aan de man van het grote huis in het boslaantje. Hij is chirurg. Hij zit nu in de gevangenis omdat hij bij patiënten uitvoerde die niet noodzakelijk waren.