Grammatica woordsoorten: telwoorden

Grammatica woordsoorten: telwoorden
Fijn dat je er bent. Volg het stappenplan, dan maken we er een goede les van.
Stap 1: Doe de telefoon in de telefoontas.
Stap 2: Pak je boek Nederlands, schrift en je Chromebook.
Stap 3: Log in in LessonUp. De code komt op het bord.
1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Grammatica woordsoorten: telwoorden
Fijn dat je er bent. Volg het stappenplan, dan maken we er een goede les van.
Stap 1: Doe de telefoon in de telefoontas.
Stap 2: Pak je boek Nederlands, schrift en je Chromebook.
Stap 3: Log in in LessonUp. De code komt op het bord.

Slide 1 - Slide

Wat ga je doen?
Leerdoel: Aan het einde van de les kun je bepaalde en onbepaalde hoofd- en rangtelwoorden benoemen in een zin.
Hoe bereik je dit doel?
Lezen
Nakijken huiswerk
Startopdracht maken
Theorie: bepaalde en onbepaalde hoofdtelwoorden en rangtelwoorden.
Oefenen herkennen en benoemen telwoorden.
Huiswerk: blz. 126+127: Opdracht 1 t/m 4.

Slide 2 - Slide

Lezen
Toets grammatica woordsoorten
16 februari
timer
10:00

Slide 3 - Slide

Nakijken huiswerk opdr. 1
1. mogen = hww,  gekloond = zww, worden = hww
2. hebben = hww,  laten = hww,  klonen = zww
3.  is = kww
4. is = hww,  overleden = zww

Slide 4 - Slide

opdr. 2
1. komen = hww, collecteren = zww
2. zijn = zww
3. loopt = zww
4. worden = hww, gekocht = zww
5. bleef = kww
6. schijnt = hww, geweest = kww, zijn = hww

Slide 5 - Slide

opdr. 3
1. In de pauze koopt Marloes waarschijnlijk M&M's in de foyer.
2. Waarom lijken gorilla's in de dierentuin net mensen?
3. Vandaag vond een aardbeving plaats in het midden van Italië.
4. Schaft men in de toekomst de zomer- en wintertijd af?

Slide 6 - Slide

opdr. 5
je= pers.vnw
heel= bw
kleedgeld= zn
je =bez. vnw
een = olw
vast= bn
vervolgens= bw
je = bez. vnw
te = vz
je = pers. vnw
voor = vz



Slide 7 - Slide

Vervolg opdr. 5
hoogte = zn
het= blw
bij= vz
met= vz
moet= hww
kopen = zww
deze = aanw. vnw
zijn= kww
erg= bn
door= vz
goede= bn


Slide 8 - Slide

Telwoorden
Telwoord: Woord dat een hoeveelheid of een plaats in de rij aangeeft.
Hoofdtelwoord: Geeft een hoeveelheid aan: twee, een vierde, weinig, veel etc.
Bepaald hoofdtelwoord: De precieze hoeveelheid: zes, twaalf, twee vijfde(2/5), 2023.
Onbepaald hoofdtelwoord: Geeft een onduidelijk aantal: veel, weinig, enkele, sommige, verscheidene, alle, wat(=een beetje)

Slide 9 - Slide

Rangtelwoorden
Rangtelwoord: Geeft een plaats in de rij: eerste, zevende, laatste.
Bepaald rangtelwoord: Geeft een precieze plaats in de rij: eerste, zevende, achthonderddertiende.
Onbepaald rangtelwoord: Geeft een onduidelijke plaats in de rij: laatste, middelste, hoeveelste, zoveelste

Slide 10 - Slide

Zo herken je telwoorden
1. Geeft het een hoeveelheid aan of een plaats in de rij?
Hoeveelheid= hoofdtelwoord
Plaats in de rij= rangtelwoord
2. Is het precies of onduidelijk?
precies = bepaald
Onduidelijk = onbepaald

Slide 11 - Slide

Wat is geen telwoord?
A
zevenentwintig
B
niemand
C
vele
D
miljoenste

Slide 12 - Quiz

Telwoord 'zoveelste' is een...
A
bepaald hoofdtelwoord
B
bepaald rangtelwoord
C
onbepaald hoofdtelwoord
D
onbepaald rangtelwoord

Slide 13 - Quiz

Wat voor soort telwoord staat in de zin:

Er zijn vier soorten telwoorden.
A
bepaald hoofdtelwoord
B
bepaald rangtelwoord
C
onbepaald hoofdtelwoord
D
onbepaald rangtelwoord

Slide 14 - Quiz

Aan de slag
Maken:  blz. 126+127: Opdracht 1 t/m 4.
Let op: opdr. 4 is heel belangrijk. Hier kun je meten of jij klaar bent voor de toets!

Vrijdag 16 februari is de toets. 
Tip: Maak alvast een samenvatting van de woordsoorten tot nu toe.

Slide 15 - Slide