Present Simple en Present Continuous: Begrijpen en Toepassen

Present Simple en Present Continuous: Begrijpen en Toepassen
1 / 25
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Present Simple en Present Continuous: Begrijpen en Toepassen

Slide 1 - Slide

Leerdoel
Aan het einde van de les kan jij het verschil tussen Present Simple en Present Continuous begrijpen en toepassen in zinnen.

Slide 2 - Slide

Wat weet jij al over het verschil tussen Present Simple en Present Continuous?

Slide 3 - Mind map

Wat zijn Present Simple en Present Continuous?
Present Simple wordt gebruikt voor gewoontes en feiten, terwijl Present Continuous wordt gebruikt voor acties die nu plaatsvinden of tijdelijk zijn.

Slide 4 - Slide

Present Simple
Present Simple wordt gevormd door het hele werkwoord (bijv. 'to eat') te gebruiken of door '-s' toe te voegen aan het werkwoord (bijv. 'he eats').

Slide 5 - Slide

Present Continuous
Present Continuous wordt gevormd door 'am/is/are' + het werkwoord + '-ing' te gebruiken (bijv. 'He is eating').

Slide 6 - Slide

Wanneer gebruik je Present Simple?
Present Simple wordt gebruikt om gewoontes en feiten uit te drukken, zoals 'I always eat breakfast' en 'Water boils at 100 degrees Celsius'.

Slide 7 - Slide

Wanneer gebruik je Present Continuous?
Present Continuous wordt gebruikt voor acties die nu plaatsvinden of tijdelijk zijn, zoals 'He is eating breakfast' en 'I am studying English'.

Slide 8 - Slide

Signaalwoorden voor Present Simple
Signaalwoorden voor Present Simple zijn onder andere 'always', 'usually', 'sometimes', 'never' en 'every day'.

Slide 9 - Slide

Signaalwoorden voor Present Continuous
Signaalwoorden voor Present Continuous zijn onder andere 'now', 'at the moment', 'currently' en 'today'.

Slide 10 - Slide

Oefening: Present Simple of Present Continuous?
Vul de ontbrekende tijden in: 'I ____ (to read) a book right now.' en 'She ____ (to play) the guitar every day.'

Slide 11 - Slide

Regelmatige werkwoorden
Regelmatige werkwoorden voegen '-ed' toe aan de infinitief om de verleden tijd te vormen (bijv. 'to play' wordt 'played').

Slide 12 - Slide

Onregelmatige werkwoorden
Onregelmatige werkwoorden hebben geen vaste regels voor de verleden tijd en moeten uit het hoofd geleerd worden (bijv. 'to be' wordt 'was/were').

Slide 13 - Slide

Oefening: Verleden tijd
Vul de juiste vorm van de verleden tijd in: 'I ____ (to be) at home yesterday.' en 'They ____ (to play) soccer last weekend.'

Slide 14 - Slide

Present Simple en Present Continuous: Maak het af
Maak de volgende zinnen af: 'I usually ____ (to eat) breakfast at 7am, but today I ____ (to skip) it.' en 'She ____ (to watch) TV every evening, but tonight she ____ (to study) for a test.'

Slide 15 - Slide

Extra: Stative werkwoorden
Stative werkwoorden worden niet gebruikt in de Present Continuous omdat ze geen actie uitdrukken (bijv. 'to love' en 'to believe').

Slide 16 - Slide

Extra: Toekomende tijd
De toekomende tijd wordt gevormd door 'will' + het hele werkwoord te gebruiken (bijv. 'I will eat breakfast tomorrow').

Slide 17 - Slide

Extra: Oefening: Toekomende tijd
Vul de juiste vorm van de toekomende tijd in: 'I ____ (to study) for the test tomorrow.' en 'She ____ (to visit) her grandparents next week.'

Slide 18 - Slide

Extra: Present Perfect
Present Perfect wordt gebruikt om een link te leggen tussen het verleden en het heden (bijv. 'I have eaten breakfast already').

Slide 19 - Slide

Extra: Oefening: Present Perfect
Vul de juiste vorm van de Present Perfect in: 'I ____ (to finish) my homework already.' en 'They ____ (to not visit) their grandparents yet.'

Slide 20 - Slide

Extra: Present Simple en Present Continuous Quiz
Laat de leerlingen een quiz maken om te testen hoe goed ze het verschil tussen Present Simple en Present Continuous begrijpen.

Slide 21 - Slide

Einde van de les
Je hebt nu geleerd wat het verschil is tussen Present Simple en Present Continuous en hoe je ze kunt toepassen. Goed gedaan!

Slide 22 - Slide

Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

Slide 23 - Open question

Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.

Slide 24 - Open question

Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.

Slide 25 - Open question