Theme 5: grammar 13 (present simple/continuous/future)

1 / 18
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 3

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

grammar 13

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Grammar 13 
Present simple - present continuous - future (TB blz. 89)
(tegenwoordige tijd - duurvorm - toekomst)

De present simple en present continuous zijn een herhaling van grammar 11 
uit hoofdstuk 4.

Kort samengevat:

present simple
bij feiten, gewoonten en regelmatige gebeurtenissen (het gebeurt niet per se nu) 
1 werkwoord. Bijv. I never travel. / The sun rises in the east. (s bij he/she/it!)

present continuous: 
als iemand NU iets aan het doen is / er gebeurt NU iets
2 werkwoorden: am/are/is + ww-ing. Bijv. The sun is shining at the moment.

Slide 4 - Slide

                       
Future = toekomst (de onderste 4 blokken op blz. 89)
In klas 2 hebben we er al twee van gehad: to be going to en shall/will

To be going to
1) Als je iets van plan bent
2) een voorspelling met bewijs
Bijv. 1) I am going to wash the car this afternoon.  > vergeet niet am/are/is erbij te zetten
        2) Look at the clouds. It is going to rain.    > vergeet niet am/are/is erbij te zetten      

shall / will
bij: iets aanbieden, beloftes, aankondigingen, besluiten, voorspelling zonder bewijs
1) I will help you. 
2) I think he will win. 
3) My parents won't buy a new car.   > let op: will + not = won't 

Slide 5 - Slide

                       
Blok 3 en 6 zijn nieuw.

Present continuous
Normaal gesproken gebruik je die voor iets dat je NU aan het doen bent.
1) I am reading a book now.


Maar: deze tijd mag je ook gebruiken voor de toekomst als er een afspraak is gemaakt waarvan de tijd en/of plaats al vaststaat.

1) I am meeting John at the mall at 3 o'clock.
2) He's leaving for New Zealand tomorrow

Slide 6 - Slide

                       
Present simple
Ook deze tijd kun je voor de toekomst gebruiken. Dat doe je als het gaat om vastgestelde tijden. Denk aan aankomst- en vertrektijden van treinen, vliegtuigen e.d., openings- en sluitingstijden van winkels, begin- en eindtijden van voorstellingen, school e.d.

1) The shops close at six.          } Snap je het verschil tussen 1 & 2?
2) The shop closes at six.         }
3) The train leaves at 6.15.
4) The film start in 10 minutes.

Let op: je mag dan dus niet will of going to gebruiken!

Now >>>>> do exercises 12 - 13 - 14 in your workbook! 
More instruction needed? watch the clip


Slide 7 - Slide

Slide 8 - Video

The commercials always ... ten minutes before the film.
A
will start
B
do start
C
start
D
are going to start

Slide 9 - Quiz

I ... your lunch box so you don't have to get up early tomorrow.
A
am prepare
B
do prepare
C
will prepare
D
prepare

Slide 10 - Quiz

That car ... anytime soon with that flat tyre.
A
don't drive
B
doesn't drive
C
aren't going to drive
D
isn't going to drive

Slide 11 - Quiz

Frank ... Sarag with her homework. He doesn't have the time.
A
won't help
B
aren't helping
C
helps not
D
don't help

Slide 12 - Quiz

... the train to go to the beach this weekend?
A
Does we take
B
Will we take
C
Do we take
D
Is we taking

Slide 13 - Quiz

I assure you, I ... you after your operation in hospital.
A
am visiting
B
is visiting
C
will visit
D
visit

Slide 14 - Quiz

Adam ... to Australia in spring. He is going in the summer.
A
isn't going to go travelling
B
doesn't travel
C
aren't travelling
D
isn't travelling

Slide 15 - Quiz

I think it ... in a few minutes.
A
is going to rain
B
am going to rain
C
is raining
D
rains

Slide 16 - Quiz

My parents ... an official dinner tomorrow evening.
A
are attending
B
attend
C
attends
D
is attending

Slide 17 - Quiz

Waar heb jij nog extra hulp bij nodig als het gaat om grammatica 13?

Slide 18 - Open question