This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slide.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Formatief toetsje bs 1 t/m 3
Slide 1 - Slide
Hiernaast zie je chromosomen uit een bepaald organisme 1. Is dit DNA van een mens? 2. Is dit DNA van een man of van een vrouw?
A
1. Ja - 2.man
B
1.Ja - 2.vrouw
C
1.Nee - 2.man
D
1.Nee - 2.vrouw
Slide 2 - Quiz
Verandert je genotype als je ouder wordt? En je fenotype?
A
Beide veranderen
B
Alleen genotype verandert
C
Alleen fenotype verandert
D
Geen van beide verandert
Slide 3 - Quiz
Hoe noemen we het proces waarbij geslachtscellen ontstaan?
A
Mitose
B
Meiose
C
Zaadcelose
D
Eicelose
Slide 4 - Quiz
Welke stelling(en) is/zijn juist? 1. Iedere lichaamscel bevat alle genen van een organisme. 2. Alle genen zijn in alle lichaamscellen actief. 3. Een actief gen kan hard of zacht aanstaan.
A
1, 2 en 3
B
1 en 2
C
1 en 3
D
2 en 3
Slide 5 - Quiz
1. Genen in een zaadcel komen enkelvoudig voor. 2. In een bevruchte eicel komen genen in paren voor
A
beide waar
B
beide niet waar
C
1 waar
2 niet waar
D
1 niet waar
2 waar
Slide 6 - Quiz
Waar komen enkelvoudige allelen voor?
A
In een eicel
B
In een spiercel
C
In een levercel
D
In een zenuwcel
Slide 7 - Quiz
Na de dood van Chao's rijke ouders stond opeens Jianguo op de stoep. "Ik ben je broer" zei hij.
Kan op grond van dit deel van het DNA-verwantschapsonderzoek Jianguo inderdaad een broer van Chao zijn?
A
Nee, niet alle bandjes zijn hetzelfde als bij Chao
B
Nee, want Jianguo heeft andere bandjes van de vader gekregen
C
Ja, ze hebben beide evenveel bandjes van de vader als van de moeder
D
Ja, sommige bandjes hebben ze hetzelfde net als hun vader
Slide 8 - Quiz
Een tweeling. Wat is waar?
A
Deze zussen hebben hetzelfde genotype en fenotype
B
Deze zussen hebben alleen hetzelfde genotype
C
Deze zussen hebben alleen hetzelfde fenotype
D
Deze zussen hebben zowel hetzelfde een ander genotype als fenotype
Slide 9 - Quiz
Zet in de juiste volgorde van groot naar klein
A
Cel- celkern- allel- chromosoom- DNA
B
Celkern - cel - chromosoom- allel- DNA
C
DNA- allel- chromosoom-celkern-cel
D
Cel - celkern- chromosoom -allel - DNA
Slide 10 - Quiz
Kwaadaardig gezwel
Goedaardig gezwel
Groeit snel
Groeit langzaam
Verstoort de bouw van weefsels
Verstoord de bouw van weefsels niet
kan uitzaaien
Zaait niet uit
Slide 11 - Drag question
Welke celkernen bevatten 23 chromosomen?
A
B en E
B
C en F
C
B, C, E en F
D
A en D
Slide 12 - Quiz
In de afbeelding zie je de chromosomen in een lichaamscel van iemand met het syndroom van Down.
Chromosomenpaar 23 zijn de geslachtschromosomen. Wat is de functie van de geslachtschromosomen?
Slide 13 - Open question
We spreken van een mutant, wanneer
A
een mutatie zichtbaar is in het genotype.
B
een mutatie niet zichtbaar is in het genotype.
C
een mutatie zichtbaar is in het fenotype.
D
een mutatie niet zichtbaar is in het fenotype.
Slide 14 - Quiz
Wat is mutatie?
Slide 15 - Open question
Hoe komt het dat je chromosomen in paren hebt? (twee chromosomen met dezelfde eigenschappen)
Slide 16 - Open question
Een fruitvlieg heeft 8 chromosomen. Hoeveel paar chromosomen heeft hij?
Slide 17 - Open question
Een spiercel van een hengst bevat 66 chromosomen.
Hoeveel chromosomen bevat een zaadcel van deze hengst?