This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Werkwoordspelling
Slide 1 - Slide
Lezen
timer
6:00
Slide 2 - Slide
Werkwoordspelling
Slide 3 - Slide
Tekstbegrip
Om taal en teksten te begrijpen (tekstbegrip), werken we op micro-, Meso- en macroniveau.
Microniveau - Bij werkwoordspelling en grammatica
Mesoniveau - bij begrijpend lezen en schrijven
Macroniveau - bij begrijpend lezen
Slide 4 - Slide
Planning jaar 1
We zitten nu in week 43.
Toets is aan het begin van week 46 (week van 14 november)
De toets over het boek Wonder is in week 48 (30 november)
Slide 5 - Slide
Toets werkwoordspelling
persoonsvorm *
onderwerp*
infinitief *
Engelse werkwoorden*
voltooid deelwoord *
voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord *
PV tegenwoordige/verleden tijd*
zwakke/sterke werkwoorden *
Slide 6 - Slide
Deze les
Lesdoelen
1. Je weet wat een onderwerp van een zin is.
2. Je kent twee manieren om het onderwerp te vinden in een zin.
3. Je weet dat de persoonsvorm en het onderwerp bij elkaar horen.
4. Je kunt het onderwerp vinden in een zin.
Slide 7 - Slide
Slide 8 - Slide
Persoonsvorm?
De persoonsvorm is altijd een werkwoord en hangt samen met het onderwerp.
Er zijn twee manieren om de persoonsvorm te vinden.
Slide 9 - Slide
Tijdproef
Zet de zin in een andere tijd (maak van een zin in de tegenwoordige tijd de verleden tijd en andersom). Het werkwoord dat verandert is de persoonsvorm.
Joost wil graag een ijsje. Tegenwoordige tijd.
Joost wilde graag een ijsje. Verleden tijd.
Wil - Wilde = Wil is dus de persoonsvorm.
Slide 10 - Slide
Getalproef
De getalproef: verander het getal (enkelvoud/meervoud) van het onderwerp. Het werkwoord dat verandert is de persoonsvorm.
Ik kijk vanavond naar de beste film die ooit gemaakt is.
Wij kijken vanavond naar de beste film die ooit gemaakt is.
Kijk is dus de persoonsvorm
Slide 11 - Slide
De persoonsvorm is altijd....
A
een persoon
B
een werkwoord
Slide 12 - Quiz
Hoe vind je de persoonsvorm in de zin? (er zijn meerdere antwoorden goed!)
A
Maak van enkelvoud meervoud of andersom, het werkwoord dat verandert = persoonsvorm
B
Maak van enkelvoud meervoud of andersom, het woord dat verandert = persoonsvorm
C
Maak van tegenwoordige tijd verleden tijd of andersom. Het werkwoord dat verandert = persoonsvorm
D
Maak de zin vragend. Het eerste woord in de vraagzin = persoonsvorm
Slide 13 - Quiz
Hoe vaak kijk jij naar Netflix? Wat is de persoonsvorm?
Slide 14 - Open question
Mijn ouders zouden graag willen dat de scholen weer opengaan. Wat is de persoonsvorm?
Slide 15 - Open question
Het onderwerp (ow)
geeft aan wie of wat iets doet in de zin.
Is een mens, dier, ding, plant of eigennaam of het verwijst naar een mens, dier, ding, plant of eigennaam.
Heeft ALTIJD hetzelfde getal als de persoonsvorm. Ze staan dus allebei in het enkelvoud OF allebei in het meervoud.
Begint nooit met een voorzetsel.
Slide 16 - Slide
Hoe vind je het onderwerp (ow) ?
Verander de persoonsvorm van getal. (van enkelvoud maak je dus meervoud of andersom)
Het woord dat mee moet veranderen, is het onderwerp
Stel de vraag wie of wat + persoonsvorm?
Het antwoord op deze vraag is het onderwerp
Slide 17 - Slide
de vervelende docenten Kan dit het onderwerp van een zin zijn?
A
ja
B
nee
Slide 18 - Quiz
de machines Kan dit het onderwerp van een zin zijn?
A
ja
B
nee
Slide 19 - Quiz
wie Kan dit het onderwerp van een zin zijn?
A
ja
B
nee
Slide 20 - Quiz
Wat is het onderwerp? Na school gingen de leerlingen naar huis.
Slide 21 - Open question
Wat is het onderwerp? Gelukkig ruimde Sjoerd zijn spullen meteen op.
Slide 22 - Open question
Wat is het onderwerp? Welk deel van de stad werd door de orkaan verwoest?
Slide 23 - Open question
Wat is het onderwerp? Tijdens het eten las mijn vader de krant voor.
Slide 24 - Open question
persoonsvorm (pv)
onderwerp (ow)
eet
Piet
vallen
de stoel
de hond
sliep
de rozen
bloeide
Slide 25 - Drag question
Goed gewerkt!
Slide 26 - Slide
Wat ging goed?
Slide 27 - Slide
Ik kan de persoonsvorm in de zin vinden
Ja
Nee
Een beetje
Slide 28 - Poll
Ik kan het onderwerp in de zin vinden
Ja
Nee
Een beetje
Slide 29 - Poll
Opdracht
Je hebt het huisdier van je buurman of buurvrouw gestolen. Je schrijft een 'grimmige' dreigbrief aan je buurman/buurvrouw waarin je losgeld eist voor het huisdier.
Je maakt een brief van ten minste 10 zinnen.
Daarin moet ten minste 6 keer een persoonsvorm in de tegenwoordige tijd staan. Onderstreep deze.