Ongelijkheid in ouderbijdrage wringt, Utrecht denkt over alternatief
Ouderbijdrage Mogen welvarende ouders door middel van een forse bijdrage zorgen voor beter onderwijs voor hun kinderen? Of moet al het geld in één pot, voor alle kinderen? In Utrecht is de discussie opgelaaid.
Waar de ene basisschool alleen maar geld heeft voor goedkope uitjes naar een museum of het bos, kan de andere extra vakdocenten aannemen voor muziek, Spaans of kleinere kleuterklassen maken. Door de vrijwillige ouderbijdrage waarvan scholen zelf de hoogte mogen vaststellen, ontstaan grote verschillen tussen wat scholen aan extra activiteiten kunnen aanbieden. Voor 25 Utrechtse basisscholen die vallen onder de katholieke scholenkoepel KSU, zijn die verschillen reden genoeg om voorlopig geen bijdrage meer te vragen.
Onderwijs hoort gelijke kansen te bieden, zegt KSU-bestuurder Tjeerd de Jong. „Je hebt als sector de collectieve verantwoordelijkheid de samenleving een beetje mooier te maken. En daar past niet bij dat particuliere gelden individuele scholen de mogelijkheid geven voor hun kinderen veel te organiseren, terwijl andere kinderen daarvan verstoken blijven.”
De vrijwillige ouderbijdrage is nadrukkelijk bedoeld voor activiteiten buiten de gewone les, zoals excursies, kerstviering en bijles. Ook langdurige extracurriculaire activiteiten, zoals tweetalig onderwijs, kunnen daaruit betaald worden. Elke school is zelf verantwoordelijk voor de hoogte van het bedrag en de besteding van het geld. De bijdrage is vrijwillig, iets wat de schooldgids duidelijk moet vermelden. Sinds 2021 mogen leerlingen niet worden uitgesloten van reguliere activiteiten als hun ouders niet betalen.
Deze zomer riepen verschillende onderwijsorganisaties, waaronder de Vereniging Openbaar Onderwijs, het LAKS, de VO-raad en de PO-Raad, de Tweede Kamer op de vrijwillige ouderbijdrage op basisscholen af te schaffen, omdat ze signaleren dat de „verschillen tussen scholen groter worden”. Om elk kind gelijke kansen te geven, pleitten de organisaties voor „kansengelijkheid” via een bedrag per leerling vanuit het Rijk.