2 Ha Oefenen toets zinsdelen (maandag 6-2)

Pak alvast je schrift en een pen erbij!
Grammatica 
Zinsdelen
1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 15 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Pak alvast je schrift en een pen erbij!
Grammatica 
Zinsdelen

Slide 1 - Slide

Grammatica
Waar of niet waar?
In een zin met een naamwoordelijk gezegde staat nooit een koppelwerkwoord.
Antwoord
niet waar

Slide 2 - Slide

Grammatica
Waar of niet waar?
In een zin met een naamwoordelijk gezegde staat nooit een lijdend voorwerp.
Antwoord
waar

Slide 3 - Slide

Grammatica
In onderstaande zin staat een: 
NW of WWG?

  Hij lijkt erg boos te zijn



      




timer
1:30
Antwoord
NG: lijkt erg boos te zijn

Slide 4 - Slide

Grammatica
Wat is het naamwoordelijk deel van het naamwoordelijk gezegde? 

  Hij lijkt boos te zijn



      




timer
1:30
Antwoord
ND: boos te zijn

Slide 5 - Slide

Grammatica: Wat zijn de onderstreepte woorden?
Ze blijkt ineens ontzettend behulpzaam te zijn

A een gedeelte van het naamwoordelijk gezegde
B het gehele naamwoordelijk gezegde
C een ander zinsdeel




      




timer
1:30
Antwoord
A, namelijk: het naamwoordelijk deel.

'lijkt' is hier het werkwoordelijk deel van het naamwoordelijk gezegde

Slide 6 - Slide

Herhaling:
Hoe vind je het voorzetselvoorwerp?

A. Noteer persoonsvorm, onderwerp en werkwoordelijk gezegde.
B. Kijk of er een werkwoord is met een vast voorzetsel.
C. Kijk of het voorzetsel niet letterlijk gebruikt wordt.
D. Het zinsdeel dat begint met het vaste voorzetsel, is het voorzetselvoorwerp.


Slide 7 - Slide

Voorzetselvoorwerp
Ik waarschuwde haar voor de gevolgen.


Wat is het voorzetselvoorwerp?
Antwoord
voor de gevolgen 

(Waarschuwen voor)

Slide 8 - Slide

Voorzetselvoorwerp
Is dit een voorzetselvoorwerp?

Ik hang mijn jas aan de kapstok





Antwoord
Nee, is een bijwoordelijke bepaling van plaats, want geen vaste combinatie 'hangen aan'

Slide 9 - Slide

Strepen zetten


Schrijf de zin over en zet streepjes tussen de zinsdelen. Noteer eronder wat voor zinsdeel het is. 

Kies uit: 
persoonsvorm (pv), 
het onderwerp (ow), 
het werkwoordelijk gezegde (wg) of het naamwoordelijk gezegde (ng), 
het lijdend voorwerp (lv), 
het meewerkend voorwerp (mv) 
de bijwoordelijke bepalingen (bwb).


Slide 10 - Slide

Strepen zetten
Zin 1:
Op klaarlichte dag werd de juwelier overvallen door een groep bendeleden

Zin 2:
De inval van de politie werd helaas een grote chaos.

Zin 1
Op klaarlichte dag / werd / de juwelier / overvallen / door een groep bendeleden

PV: werd
OW: de juwelier
WWG: werd overvallen
LV: -
MV: -
BWB: op klaarlichte dag, door een groep bendeleden

Zin 2
De inval van de politie / werd / helaas / een grote chaos.

PV: werd
OW: de inval van de politie
NG: werd een grote chaos
LV: -
MV: -
BWB: helaas

Slide 11 - Slide

Zelf zinnen maken
Maak een zin die alleen bestaat uit een onderwerp, een werkwoordelijk gezegde en een
      bijwoordelijke bepaling. Het onderwerp is:
De vriendelijke politieagent

Voorbeeld
De vriendelijke politieagent liep naar huis

Onderwerp = de vriendelijke politieagent
Liep = het wwg
naar huis = de bwb

Slide 12 - Slide

Samengestelde zinnen
Waar of niet waar?


In een samengestelde zin staat altijd één persoonsvorm

Slide 13 - Slide

Samengestelde zinnen
Is het onderstreepte gedeelte van de volgende zinnen een hoofdzin of een bijzin?

Wanneer hij zijn huiswerk maakt, is Ties heel geconcentreerd.
Antwoord
Je kunt het eerste deel van deze zin heel makkelijk vervangen door 1 woord:
Dan is Ties heel geconcentreerd.

Het eerste deel is dan ook een bijzin.

Slide 14 - Slide

Samengestelde zinnen
Toen hij nog bakker was, was hij altijd ongelukkig op zijn werk.
A hoofdzin + hoofdzin
B hoofdzin + bijzin
C bijzin + hoofdzin



Antwoord
C.

Slide 15 - Slide