WLB Nederlands Les 3 Artikel schrijven

1 / 37
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Wat leren we vandaag?
  • Je weet waar je op moet letten bij het schrijven van een tekst
  • Je kunt een tekst indelen in de juiste volgorde
  • Je kunt een artikel schrijven volgens de punten uit de opdracht

Slide 2 - Slide

Waar moet je op letten als je een artikel schrijft?

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Teksten

Slide 5 - Slide

Tekstsoorten
Er zijn verschillende tekstsoorten.
  • Informatieve teksten
  • Betogende teksten
  • Instructieve teksten

Slide 6 - Slide

Informatieve teksten
De schrijver geeft door de tekst informatie over een onderwerp. Informatie geven betekent dat de schrijver er meer over vertelt. 

Het doel is informeren.

Slide 7 - Slide

Betogende teksten
De schrijver geeft zijn mening over een bepaald onderwerp. Dat betekent dat de schrijver vertelt wat hij/zij ergens van vindt.

Bijvoorbeeld of hij vindt dat mensen zich wel of niet moeten laten vaccineren tegen corona en waarom (met argumenten).

 De schrijver wilt mensen overtuigen, dat is het doel.

Slide 8 - Slide

Instructieve teksten
De schrijver legt stap voor stap uit hoe je iets moet doen zodat je een handeling goed uitvoert.

Slide 9 - Slide

Tekstdoelen
Elke tekst heeft een doel. Er zijn verschillende tekstdoelen.
  • Informeren
  • Overhalen of activeren
  • Amuseren of vermaken
  • Instructie geven of instrueren
  • Overtuigen

Vaak hebben teksten ook meerdere doelen en mag je er maar een kiezen.

Slide 10 - Slide

Informeren
De schrijver wilt dat je over een bepaald onderwerp iets te weten komt, dus meer informatie. Voorbeelden hiervan zijn: een nieuwsbericht, een leerboek van school, een woordenboek, een tweet over een bepaald onderwerp, een zakelijke brief. Er staan feiten in.


Slide 11 - Slide

Overhalen of activeren
De schrijver wil je vooral overhalen om iets te gaan doen. Ze willen je bijvoorbeeld overhalen om te gaan sporten of iets te kopen. Denk aan: een advertentie, uitnodiging, reclamefolder. 

Slide 12 - Slide

Amuseren of vermaken
De schrijver wil dat je geniet van een tekst. Bijvoorbeeld: een leesboek, een verhaal in een tijdschrift, een e-mail van een vriend, een gedicht. 

Slide 13 - Slide

Instructie geven of instrueren
De schrijver leert je stap voor stap om een handeling goed uit te voeren. Bijvoorbeeld een kookrecept of een gebruiksaanwijzing.

Slide 14 - Slide

Overtuigen
De schrijver wil je overtuigen van een bepaalde mening. Voorbeelden hiervan zijn een reclametekst, een recensie. Bijvoorbeeld een tekst over dat je je moet laten vaccineren. 

Slide 15 - Slide

Inleiding, kern, slot
Als je zelf een tekst schrijft, breng je de tekstdelen inleiding, kern en slot in je tekst aan. Voor het schrijven heb je informatie verzameld. Die informatie moet in de juiste volgorde aan bod komen. Bekijk vooraf wat je al als inhoud hebt en waar je dat in je tekst wilt plaatsen.

Slide 16 - Slide

Inleiding
Je tekst begin je met een inleiding van meestal één alinea. Je bedenkt wat je met de inleiding wil bereiken:

• Aandacht trekken.
Je trekt de aandacht van de lezer bijvoorbeeld door in te haken op de actualiteit zodat de nieuwsgierig wordt gewekt.
  • Motiveren.
Je maakt de lezer duidelijk welke voordelen hij kan hebben van het lezen van de hele tekst.
Introduceren.
Je introduceert het onderwerp en geeft aan wat de lezer kan verwachten in de rest van de tekst.


Slide 17 - Slide

Kern
De kern is het middenstuk van een tekst en bestaat vaak uit meer dan één alinea. Hier staat de meest precieze informatie. Het gaat over het onderwerp.

Het onderwerp dat in de inleiding kort genoemd is, werk je in de kern verder uit. Als je zelf een tekst schrijft, vertel je in dit stuk de meest precieze informatie. Het is het grootste deel van je tekst. 


Slide 18 - Slide

Slot
Het slot is het laatste deel van je tekst. Bijvoorbeeld de laatste alinea of de laatste zin. Het slot kan meerdere functies hebben, zoals:

• een samenvatting geven
  • een conclusie trekken;
• naar de toekomst kijken;
• een vraag meegeven aan de lezer.

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Een snelle terugblik, hoe moest het ook alweer? 
Een zin begint altijd met een hoofdletter. Ook namen van mensen, plaatsen en landen beginnen met een hoofdletter:
Siem vroeg aan mevrouw Arslan of hij haar kon helpen.
In Frankrijk liggen verschillende grote steden, bijvoorbeeld Parijs en Marseille.

Namen van maanden en dagen schrijf je niet met een hoofdletter:
mei, maandag.


Veelgebruikte afkortingen schrijf je niet met een hoofdletter:
mbo, vmbo, tv


Slide 21 - Slide

Een snelle terugblik, hoe moest het ook alweer? 
Een zin eindigt vaak met een punt. Maar niet altijd!

Na een vraagzin zet je een vraagteken:
- Ga je vanavond mee naar de stad?
- Weet Tamar misschien hoe laat de film begint?

Na een uitroep of gebiedende wijs zet je een uitroepteken:
- Kom nu meteen hier!
- Oh, wat een ontzettend mooie scooter!



Slide 22 - Slide

Gebiedende wijs
De gebiedende wijs is een werkwoordsvorm die wordt gebruikt in zinnen die een gebod of bevel uitdrukken.




Slide 23 - Slide

Aan de slag!

Slide 24 - Slide

Artikel schrijven
Jullie gaan aan de slag met het schrijven van het artikel over multitasken tijdens school- opdrachten.

Klaar? Laat het eerst checken door een andere student. Lever het daarna in bij de docent.

Slide 25 - Slide

Licentie Nederlands
Ga naar www.startmalmbergmbo.nl
Inloggen
Klik op je profiel
Kies: VISTA College Algemeen locatie Valkenburgerweg Heerlen
Klascode: 609385

Slide 26 - Slide

Wie heeft de dure vaas .................?
A
gebrookt
B
gebreken
C
gebroken
D
gebreekt

Slide 27 - Quiz

Heb je al gevoeld hoe mijn voorhoofd ........ ?
A
gloeid
B
gloeidt
C
gloeit

Slide 28 - Quiz

Achter de huizen is een ........ park.
A
Prachtig
B
Prachtige

Slide 29 - Quiz

De klusser behandelde het hek met ........ verf.
A
blauwen
B
blauwe
C
blauwwe
D
blauw

Slide 30 - Quiz

Die voetballer ........ zich vorige maand aan zijn knie.
A
blesseerdde
B
blesseerde

Slide 31 - Quiz

Deze smartphone is ........
A
niew
B
nieuw
C
new
D
niuw

Slide 32 - Quiz

De presentatrice ........ van de reacties op Facebook.
A
schrikt
B
schrikd
C
schrikdt
D
schrik

Slide 33 - Quiz

De timmerman ........ een gat in de muur.
A
boord
B
boort
C
boordt

Slide 34 - Quiz

Ik ............... jou een goede student.
A
vind
B
vindt
C
vint
D
find

Slide 35 - Quiz

Aan de slag!

Slide 36 - Slide

De ........ kat is gelukkig weer thuis.
A
weggelope
B
weglopen
C
weggelopen
D
weggelooppen

Slide 37 - Quiz