gerund

GERUND 
(ING-VORM)
1 / 14
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

GERUND 
(ING-VORM)

Slide 1 - Slide

 Unit 5
GERUND

De gerund (werkwoord + ing) gebruik je op drie manieren:
1) Als onderwerp, aan het begin van een zin.
Eating apples is healthy. 

2) na bepaalde werkwoorden als: love, like, hate, enjoy, stop, start, finish.
I love eating pizza.

3) na een voorzetsel (of, on, in, over, about etc.)
He went on about falling in love with her.

Slide 2 - Slide

Imperative (Gebiedende wijs)
You want to tell someone they have to do something.
Sit down!
Dit kan een bevel, waarschuwing, advies of aanwijzing zijn.

Gerund
ING-vorm
De gerund is een ing-vorm van een woord.
Gaming is fun!
I love singing.
I am good at playing soccer.

Slide 3 - Slide

Imperative (Gebiedende wijs)
You want to tell someone they have to do something.
Sit down!
Dit kan een bevel, waarschuwing, advies of aanwijzing zijn.

Gerund
ING-vorm
Je gebruikt deze vorm in 3 situaties:
Gaming is fun!
I love singing.
I am good at playing soccer.

> Als onderwerp van een zin.
> Na bepaalde werkwoorden.
> Na voorzetsels.

Slide 4 - Slide

Imperative (Gebiedende wijs)
You want to tell someone they have to do something.
Sit down!
Dit kan een bevel, waarschuwing, advies of aanwijzing zijn.

Gerund
ING-vorm
I love singing.

De gerund gebruik je na de volgende werkwoorden:
- love              - enjoy           - begin              - end
- hate             - like               - start                - finish

Slide 5 - Slide

Imperative (Gebiedende wijs)
You want to tell someone they have to do something.
Sit down!
Dit kan een bevel, waarschuwing, advies of aanwijzing zijn.

Gerund
ING-vorm
I am good at playing soccer.

De gerund gebruik je na voorzetsels, zoals:
- at              - of                  - with              - to
- after         - about          - in                   - from
- by             - on                 - for                 - like

Slide 6 - Slide

Gerund?
"My friend is good at ... (to make) breakfast."
A
to make
B
make
C
makeing
D
making

Slide 7 - Quiz

Gerund?
"He likes ... (to read) books."
A
to read
B
read
C
reading

Slide 8 - Quiz

Gerund?
"... (to write) stories can be fun."
A
to write
B
write
C
writing

Slide 9 - Quiz

Gerund?
"She managed ... (to communicate) with them."
A
to communicate
B
communicate
C
communicating

Slide 10 - Quiz

Gerund?
"I just finished ... (to run)."
A
to run
B
run
C
running

Slide 11 - Quiz

Gerund?
"She started ... (to swim) again after seven years."
A
to swim
B
swim
C
swimming

Slide 12 - Quiz

Slide 13 - Slide


Denk je dit onderwerp nu onder de knie te hebben?
A
Ja!
B
Jawel, maar ik ga er nog even mee oefenen.
C
Jawel, maar ik zou het toch nog eens samen willen doornemen.
D
Ik snap er niks van.

Slide 14 - Quiz