Spelling 30 september

• Spelling
• Basisschool
• Groep 6

Waar staat de tegenwoordige tijd?

1. wij staren
2. wij staarden
3. wij hebben gestaard

Waar staat de tegenwoordige tijd?

1. Jip zwom
2. Jip heeft gezwommen
3. Jip zwemt

Waar staat de tegenwoordige tijd?

1. Ilse reed
2. Ilse rijdt
3. Ilse heeft gereden

Waar staat de tegenwoordige tijd?

1. zij miauwde
2. zij hebben gemiauwd
3. zij miauwt

Waar staat de tegenwoordige tijd?

1. Mo trommelt
2. Mo trommelde
3. Mo heeft getrommeld

Waar staat de tegenwoordige tijd?

1. ik kuch
2. ik kuchte
3. ik heb gekucht

Verleden tijd

Voltooide tijd

ik wenste

ik bedankte

hij heeft geblazen

ik heb gemorst

jullie vertelden

zij hebben besteld

politiewoord

centwoord

kilowoord

Dictee

Dictee

Dictee

Dictee

Dictee

Dictee