Week 2 les 1

NL Startopdracht
Leg je spullen op tafel. Pak een stift en schrijf op je wisbordje:
1. Wanneer gebruik jij een afkorting?
2. Wat is jouw meest gebruikte afkorting? 
3. Wanneer is het niet gepast om een afkorting te gebruiken?
4. Wat is een citaat? 
lesdoel 1: Je weet wanneer en hoe je afkortingen gebruikt!
lesdoel 2: Je weet hoe je werkwoorden vervoegd in de VT
timer
5:00
1 / 24
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

NL Startopdracht
Leg je spullen op tafel. Pak een stift en schrijf op je wisbordje:
1. Wanneer gebruik jij een afkorting?
2. Wat is jouw meest gebruikte afkorting? 
3. Wanneer is het niet gepast om een afkorting te gebruiken?
4. Wat is een citaat? 
lesdoel 1: Je weet wanneer en hoe je afkortingen gebruikt!
lesdoel 2: Je weet hoe je werkwoorden vervoegd in de VT
timer
5:00

Slide 1 - Slide

1. Als je een lang woord wilt afkorten. Vooral in chattaal (Snap, WhatsApp, etc.)
2. Vraag vooral afkortingen die ze veel gebruiken die jij misschien nog niet kent.
3. Zakelijk communiceren of mondeling communiceren.
4. Als je letterlijk de woorden overschrijft die iemand zegt of schrijft. Je herkent deze aan de aanhalingstekens. "........."
Programma 19 september
1. Nakijken van het huiswerk 
2. Oefening komma's plaatsen (5 min.)
3. Lezen kort verhaal: Ontsnapt (10 + 5 min.)
4. Huiswerk noteren voor de volgende les. (5 min.)
5. Uitleg over afkortingen (5 min.)
6. Zelfstandig en samenwerken aan de opdrachten uit het boek (15 min.) Klaar? Ga aan je huiswerk van donderdag (3D)

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Huiswerk nakijken: 
1. Geef het schrift met jouw gemaakte werk aan jouw buur en vice versa.
2. Kijk het huiswerk na met een ANDERE pen.
3. Verbeter waar nodig. 

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Lezen een kort verhaal: Ontsnapt
Schrijf de onbekende woorden op in je schrift.
Die gaan we straks bespreken.
Lees in stilte.
Opdracht in schrift na 10 minuten lezen: 
 Kies 5 woorden uit het verhaal die je (volgens het Nederlands)kunt afkorten of afkortingen die je tegenkomt in het verhaal.
timer
10:00

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Huiswerk donderdag 26.9
3A: 
M. De opdrachten (1-4) van blz. 196 en 197 staan in het schrift
M. KO blz. 14 en 15 staan in het schrift
L. Regels over spelling  van werkwoorden verleden tijd (KO)

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Afkortingen
Afkortingen 1
Afkortingen van bedrijven, organisaties en landen: HOOFDLETTERS

VVV, BMW

Slide 6 - Slide

BMW = Bayerische Motoren Werke
VVV = Vereniging voor Vreemdelingenverkeer
Afkortingen
Afkortingen die we ook volledig als woord uitspreken krijgen:
KLEINE letters en ZONDER PUNTEN

havo, pin, tv
Afkortingen 2

Slide 7 - Slide

afkorting PIN: persoonlijk identificatienummer
Afkortingen
Afkortingen waarvan je de woorden altijd volledig moet uitspreken schrijf je WEL met PUNTEN.

a.u.b.     e.d.        o.a.     enz.     z.o.z. 
bijv.       m.a.w.   etc.    t.w.v. 
Afkortingen 3

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Zelfst. werken
Mk. opdr. 1 - 4
4 = samen

Eerder klaar? 
LZ. Ontsnapt of opdr. mk uit het KO blz. 14-15
Suc6!

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Zwakke werkwoorden
In de verleden tijd ->       te(n)  of  de(n)
          Bijvoorbeeld: ik probeer - ik probeerde

Eindigt de ik-vorm op een -t of een -d? 
Dan in verleden tijd -tt of  -dd
         Bijvoorbeeld: zij branden - zij brandden

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Sterke werkwoorden
Veel sterke werkwoorden eindigen als voltooid deelwoord op –en, maar dit is dus niet altijd zo. Er zijn geen duidelijke regels bij het vervoegen van sterke werkwoorden. 

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

t ex kofschip

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

De stam van het werkwoord
De stam van een werkwoord vind je door -en van de infinitief weg te laten.
Soms moet je de stam aanpassen om daarna de ik-vorm te maken.

niesen    -> stam = nies           ik-vorm = nies                ik nieste
beloven -> stam = belov         ik-vorm = beloof           ik beloofde
maken    -> stam = mak           ik-vorm = maak             ik maakte

De -s (nies) en -k (maak) zitten in 't ex kofschip, dus... verleden tijd met te(n).
de -v (belov) zit niet niet 't ex kofschip, dus... verleden tijd met de(n).

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Wat is het voltooid deelwoord van 'zijn'?
A
was
B
is geweest
C
gewaren
D
gewasten

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

Wat is een voltooid deelwoord?
A
bedoelt
B
bedoeld
C
zeg
D
sprak

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de stam van het werkwoord
werken?

Slide 16 - Open question

This item has no instructions

Wat is dan de verleden tijd van werken?
A
werkde
B
werkte

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de stam van het werkwoord
durven?

Slide 18 - Open question

This item has no instructions

Wat is dan de verleden tijd van durven?
A
durfde
B
durfte

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

Vul de persoonsvorm in de VERLEDEN TIJD in.

Het vliegtuig ... (landen) te vroeg.

Slide 20 - Open question

This item has no instructions

persoonsvorm in de verleden tijd
Hij ..... hard om die grap. (lachen)

Slide 21 - Open question

This item has no instructions

Verleden tijd !
Ik ....... de kaarten gisteren tegelijk om. (draaien)
A
draaite
B
draaiten
C
draaide
D
draaiden

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

Vul de persoonsvorm in de verleden tijd in:

Mijn ouders ... (verhuizen) vorig jaar.

Slide 23 - Open question

This item has no instructions

Slide 24 - Link

This item has no instructions