B-T2 Uitleg KWT-Voorbereiding PW

Thema 2: Organen en cellen
1 / 50
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 50 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Thema 2: Organen en cellen

Slide 1 - Slide

Basisstof 1: Organen van dieren
Leerdoelen:
  • Ik kan de organen benoemen in een torso en in dwarsdoorsnede van de romp
  • Ik kan organen benoemen in orgaanstelsels van mensen en dieren

Slide 2 - Slide


nummer 2
A
Long
B
Hart
C
Nier
D
Maag

Slide 3 - Quiz


nummer 10
A
Long
B
Hart
C
Nier
D
Maag

Slide 4 - Quiz

Bij welk orgaanstelsel hoort de maag?
A
Het ademhalingsstelsel
B
Het verteringsstelsel
C
Het bloedvatenstelsel
D
Het spierenstelsel

Slide 5 - Quiz


Welk deel is een orgaan?
A
Hoofd
B
Skelet
C
Tong
D
Wimpers

Slide 6 - Quiz


Welk orgaanstelsel hoort het orgaan?
Bronchie
A
Zenuwstelsel
B
Ademhalingsstelsel
C
Bloedvatenstelsel
D
Spierstelsel

Slide 7 - Quiz

Orgaan: deel van een organisme dat een bepaalde taak uitvoert
Orgaanstelsel: een groep samenwerkende organen 

Slide 8 - Slide

Basisstof 2: Organen van planten
Leerdoelen:
  • Je kunt de bouw en functie van wortels, stengels en bladeren beschrijven
  • Je kunt orgaanstelsels van planten noemen met hun functie

Slide 9 - Slide

Welke wortel zorgt voor de opname van water en voedingsstoffen?
A
Hoofdwortel
B
Zijwortel
C
Wortelharen

Slide 10 - Quiz


De afbeelding is een..

A
Houtachtige plant
B
Kruidachtige plant

Slide 11 - Quiz

1
2
3
4
Nerven
Bladmoes
Bladsteel
Bladschijf

Slide 12 - Drag question


Wat is de functie van het vatenstelsel?
A
Opnemen van water en mineralen
B
Transport
C
Fotosynthese
D
Glucose aanmaken

Slide 13 - Quiz


Wat zijn de witte
onderdelen op de wortel?
A
Pluisjes
B
Hoofdwortels
C
Zijwortels
D
Wortelharen

Slide 14 - Quiz

Organen van planten
Stengels
Houtachtig en kruidachtig
Functies:
- transport van stoffen
- stevigheid aan plant

Slide 15 - Slide

Organenstelsels van planten
Wortelstelsel
Alle wortels van een plant
Functies:
- Water en mineralen opnemen
- Plant vastzetten
- Reservestoffen opslaan

Slide 16 - Slide

Organenstelsels van planten
Vatenstelsel
Vanaf de wortels lopen via de stengels vaten, waardoor transport van stoffen mogelijk is
- water en mineralen van wortels naar bladeren
- glucose van bladeren naar andere delen van de plant

Slide 17 - Slide

Basisstof 3: Weefsels
Leerdoelen
  • Je weet dat een organisme bestaat uit cellen
  • Je kunt weefsels van mensen en planten noemen met hun functie

Slide 18 - Slide

Wat is weefsel?

A
Een groep cellen met dezelfde vorm en functie
B
Een groep cellen met een andere vorm en functie

Slide 19 - Quiz

Weefsel heeft tussencelstof?
A
Juist
B
Onjuist

Slide 20 - Quiz

Planten hebben ook weefsels.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 21 - Quiz


Wat zie je op de afbeelding?

A
Een cel
B
Weefsel
C
Huidmondje
D
Tussencelstof

Slide 22 - Quiz


Wat voor functie het deel op
de afbeelding?

A
Zorgt voor de groene kleur van een plant
B
Zorgt voor water opname
C
Zorgt voor transport
D
Fotosynthese

Slide 23 - Quiz

Weefsels
  • Een groep cellen met dezelfde vorm en functie bij elkaar noem je een weefsel 
  • Een orgaan bestaat uit verschillende weefsel

Slide 24 - Slide

Basisstof 4: Cellen
Leerdoelen:
  • Je kunt de delen van dierlijke cellen benoemen met hun kenmerken en functies
  • Je kunt de delen van plantaardige cellen benoemen met hun kenmerken en functies

Slide 25 - Slide

Dierlijke cel
Plantaardige cel

Slide 26 - Drag question

Wat voor cel is dit?
A
Plantaardige cel
B
Dierlijke cel

Slide 27 - Quiz

Wat voor cel is dit?
A
Plantaardige cel
B
Dierlijke cel

Slide 28 - Quiz

Welk celonderdeel hebben alleen planten?
A
Celmembraan
B
Celplasma
C
Celkern
D
Celwand

Slide 29 - Quiz

Hoe noemen we nummer 3?
A
Vacuole
B
Celkern
C
Bladgroenkorrel
D
Celmembraan

Slide 30 - Quiz

Wat is de vacuole?
A
Q
B
R
C
S
D
T

Slide 31 - Quiz

Vacuole
A
Blaasje met water
B
blaasje met bladgroen
C
Blaasje met DNA
D
Blaasje met cytoplasma

Slide 32 - Quiz

Hoe heet het vlies om een dierlijke cel heen?
A
cytoplasma
B
celmembraan
C
celwand
D
celorganel

Slide 33 - Quiz

De celkern
A
Bestuurt de cel
B
Bevat voedingsstoffen
C
Groeit een plant uit
D
Beschermt de cel

Slide 34 - Quiz

Deze cel heeft een celkern en is dus een dierlijke cel
A
Waar
B
Niet waar

Slide 35 - Quiz

Wat is nummer 1?
A
Celwand
B
Cytoplasma
C
Vacuole
D
Celmembraan

Slide 36 - Quiz

Dierlijke cellen
Dierlijke cellen
Cellen van dieren bevatten een dikke vloeistof: cytoplasma
Daaromheen zit een dun vlies: celmembraan
In het cytoplasma ligt het regelcentrum van de cel: de celkern
Kern bevat kernplasma en is omgeven door een membraan: het kernmembraan


Slide 37 - Slide

Plantaardige cellen
Plantaardige cellen
Hebben extra celonderdelen:
  • Vacuole: blaasje gevuld met vocht, opslag van stoffen en stevigheid
  • Plastiden: korrels met speciale functie
  • Celwand: laag om celmembraan, zorgt voor stevigheid. Is eigenlijk geen onderdeel van de cel maar is tussencelstof!

Slide 38 - Slide

Plastiden
Plastiden
  • Bladgroenkorrels: in groene delen van plant, fotosynthese
  • Kleurstofkorrels: geven bloemen en vruchten kleur
  • Zetmeelkorrels: opslag van zetmeel

Korrels kunnen van ene type overgaan in het andere type!

Slide 39 - Slide

Basisstof 5: Cellen
Leerdoelen:
  • Je kunt de kenmerken van chromosomen noemen
  • Je kunt de bouw en functie van DNA beschrijven

Slide 40 - Slide

Hoeveel chromosomen bevat een lichaamscel van een mens?
A
0
B
23
C
46
D
92

Slide 41 - Quiz

Welke bewering hieronder klopt NIET?
A
DNA zit in chromosomen.
B
DNA bevat de codes om eiwitten te maken.
C
DNA zit alleen in je bloed.
D
DNA zit in de celkern.

Slide 42 - Quiz

De celkern
- Chromosomen: dunne 'draden' met DNA in de celkern
- een mens heeft er 46
   per celkern

Slide 43 - Slide

Basisstof 6: Cellen
Leerdoelen:
  • Je kunt beschrijven hoe een cel zich deelt
  • Je kunt de kenmerken van stamcellen noemen

Slide 44 - Slide

Uit welke cellen kunnen het meeste verschillende type cellen ontstaan?
A
Lichaamscellen
B
Stamcellen uit beenmerg
C
Stamcellen
D
Embryonale stamcellen

Slide 45 - Quiz

Wat is de betekenis van celcyclus?
A
Een fase waarin cellen groeien en delen.
B
De periode waarin cellen zich specialiseren.
C
De opeenvolgende fasen van celgroei en deling.
D
De periode waarin cellen in rust zijn.

Slide 46 - Quiz

Uit de moeder cel ontstaan ..... dochtercellen
A
1
B
2
C
4
D
6

Slide 47 - Quiz

Je kunt chromosomen nooit zien.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 48 - Quiz

Je ziet hier?
A
Een dochter cel en een moeder cel
B
Twee dochtercellen
C
Twee moeder cellen
D
Twee plastiden

Slide 49 - Quiz

Celdeling
Celdeling
  • Gewone celdeling
  • Kopie van een cel maken

Celgroei
  • De dochtercel wordt net zo groot als de moedercel

Slide 50 - Slide