Zinnen, persoonsvorm en onderwerp

Zinnen schrijven
1 / 34
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Zinnen schrijven

Slide 1 - Slide

Zinnen opbouwen
wie
wat

Slide 2 - Slide

Zinnen opbouwen

onderwerp

werkwoord
wie
wat

Slide 3 - Slide

Zinnen opbouwen
wie
wat

de docent

vertelt
nu
de opdracht
aan jullie

Slide 4 - Slide

persoonsvorm
  • maak de zin vragend, het doe woord komt vooraan
  • verander de zin in een andere tijd, het doe woord veranderd

Slide 5 - Slide

Nu jij: wat is de persoonsvorm?
De kippen lopen door de tuin.

Slide 6 - Open question

persoonsvorm?
Ik zit achter mijn computer.

Slide 7 - Open question

persoonsvorm?
Gisteren heb ik televisie gekeken.

Slide 8 - Open question

Nu het onderwerp
wie of wat + persoonsvorm
wie of wat doet iets?

Slide 9 - Slide

onderwerp?
Het is heel koud buiten.

Slide 10 - Open question

onderwerp?
De auto's razen langs.

Slide 11 - Open question

onderwerp?
Heb jij thuis een hele grote hond?

Slide 12 - Open question

persoonsvorm en onderwerp?
De achtertuin is erg diep.

Slide 13 - Open question

persoonsvorm en onderwerp?
Hij heeft hele grote voeten.

Slide 14 - Open question

Ik kan nu de persoonvorm en het onderwerp vinden.
A
nee
B
ja

Slide 15 - Quiz

Slide 16 - Slide

Interpunctie (= leestekens)
. ? ! , : ; "

We gebruiken interpunctie om een tekst leesbaar te maken. 

Slide 17 - Slide

Punt (.)
Een punt gebruik je aan het eind van een zin.

Mijn naam is Ellen.

Slide 18 - Slide

Vraagteken (?)
Een vraagteken gebruik je aan het eind van een vraagzin.

Hoe gaat het met jou?

Slide 19 - Slide

Uitroepteken (!)
Een uitroepteken gebruik je na een uitroep of bevel:

Houd op!

Slide 20 - Slide

Komma (,)
De komma geeft een leespauze aan.

Ik weet het niet zeker, maar ik denk het wel.

Slide 21 - Slide

Welk woord schrijf je met een hoofdletter?
A
alkmaar
B
auto

Slide 22 - Quiz

Welk woord schrijf je met een hoofdletter?
A
december
B
atlascollege
C
dinsdag

Slide 23 - Quiz

Welk woord schrijf je met een hoofdletter?
A
breda
B
koffie
C
paaseitjes

Slide 24 - Quiz

Welk leesteken hoort aan het einde van de zin?

Zullen we morgen naar de bioscoop gaan
A
.
B
?
C
!

Slide 25 - Quiz

Welk leesteken hoort aan het einde van de zin?

Dat was een fantastisch doelpunt
A
.
B
?
C
!

Slide 26 - Quiz

Welk leesteken hoort aan het einde van de zin?

Eerste kerstdag valt dit jaar op een maandag
A
.
B
?
C
!

Slide 27 - Quiz

Een zin begint met ......... en ....
ik heb een tekst geschreven de tekst heeft geen hoofdletters en punten hierdoor worden de zinnen erg lang dit lees helemaal niet fijn ik weet niet ook niet waar ik adem mag halen ondertussen is mijn gezicht al aardig blauw geworden wil iemand me helpen

Hoeveel hoofdletters en punten missen hierboven?

Slide 28 - Slide

ik - vorm

ik + t

ik + t




hele werkwoord

hele werkwoord

hele werkwoord

Slide 29 - Slide

Vul de juiste vervoeging in van het ww. zakken (t.t.).


Door het kleine foutje ......... de leerling voor het examen.

Slide 30 - Open question

Vul de juiste vervoeging in van het ww. gebruiken (t.t.).


............. jij ook die ene shampoo?

Slide 31 - Open question

Vul de juiste vervoeging in van het ww. verrassen (t.t.).


Mijn ouders ..........mijn broertje voor zijn verjaardag.

Slide 32 - Open question

Vul de juiste vervoeging in van het ww. worden (t.t.).


Van rennen ..............(worden t.t.) ik altijd erg moe.

Slide 33 - Open question

Maken: hoofdstuk 1 -versterk je zelf: 
Leestekens - punten + werkwoorspelling pv ott
timer
10:00
Klaar?   Kies uit:

  • Woordentrainer
  • StudyGo

Slide 34 - Slide