Herhalingsquiz H3 en H4


Herhaling hoofdstuk 3 en 4
De Bank en jouw geld + verzekeren
1 / 21
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson


Herhaling hoofdstuk 3 en 4
De Bank en jouw geld + verzekeren

Slide 1 - Slide

Goederen ruilen tegen andere goederen noemen we....
A
Directe ruil
B
Indirecte ruil
C
Lenen
D
Verzekeren

Slide 2 - Quiz

Goederen ruilen tegen geld, noemen we......
A
directe ruil
B
indirecte ruil

Slide 3 - Quiz

Welke geldfunctie is sprake van?
Je koopt iets in de supermarkt
A
Ruilmiddel
B
Spaarmiddel
C
Rekenmiddel

Slide 4 - Quiz

Welke geldfunctie is sprake van?
Benzine kost op dit moment € 1,80 per liter
A
Rekenmiddel
B
Spaarmiddel
C
Ruilmiddel

Slide 5 - Quiz

Slide 6 - Slide

Welk spaarmotief herken je?
Je spaart omdat je wasmachine kapot kan gaan.
A
Sparen voor een doel
B
Sparen uit voorzorg
C
Sparen voor rente

Slide 7 - Quiz

Spaarmotieven
1. Sparen voor een doel
2. Sparen uit voorzorg
3. Sparen voor rente 

Slide 8 - Slide

Je zet € 1500,00 op een spaarrekening. Je krijgt 0,4% rente. Bereken je rente na 7 maanden met enkelvoudige rente.

Slide 9 - Open question

Je zet € 1500,00 op een spaarrekening. Je krijgt 0,4% rente. Hoeveel euro staat er na 3 jaar op mijn spaarrekening met samengestelde rente?

Slide 10 - Open question

Wat zijn andere namen voor een tekort op je bankrekening?
(meerdere antwoorden mogelijk)
A
Negatief saldo
B
Positief saldo
C
Rood staan
D
In de plus staan

Slide 11 - Quiz

Wat is een leenmotief?
(meerdere antwoorden mogelijk)
A
Tijdelijk geldtekort
B
Een woning kopen
C
Iets duurs kopen en nu al van willen genieten
D
Onverwachts geld nodig en geen spaargeld

Slide 12 - Quiz

Wat zijn de kredietkosten bij een looptijd van 36 maand?


Slide 13 - Open question

Je sluit een verzekering af. Dan ben jij de ………(verzekeraar/verzekerde).
A
verzekeraar
B
verzekerde

Slide 14 - Quiz

Hoe heet het bedrag dat je betaald aan de verzekeraar om verzekerd te zijn?
A
Premie
B
Claim
C
Schadevergoeding
D
Geldsom

Slide 15 - Quiz

Waarin staan de rechten en plichten van de verzekerde en de verzekeraar?
A
Eigen risico
B
Polisvoorwaarden
C
Polis
D
Premie

Slide 16 - Quiz

Met welke verzekering verzeker je je ziektekosten?
A
ww
B
zorgtoeslag
C
zorgverzekering
D
inboedelverzekering

Slide 17 - Quiz

Wat verzeker je met een WA-verzekering?
A
Alle schade aan je auto
B
De schade die een ander aan jouw auto maakt
C
De schade die jij aan de auto van een ander maakt
D
Alle schade die jij maakt

Slide 18 - Quiz

Woonhuisverzekeringen 
Motervoertuigen-
verzekering 
Zorgverzekering
inboedelverzekering
basisverzekering
opstalverzekering
WA-verzekering
all-riskverzekering 
aanvullend verzekering

Slide 19 - Drag question

Inboedelverzekering
Opstalverzekering
AVP
Allrisk
Verzekering voor de spullen in je huis
Verzekering voor je huis
Verzekering voor de schade aan anden
Verzekering voor je auto
Verzekering voor onderweg

Slide 20 - Drag question

Een verzekering sluit je af als je kans hebt op ................             
en je wilt dat het vergoed wordt door de verzekering.

Verzekeren is het overnemen van de ..................................                              
van een schade van een verzekerde door een verzekeraar. 
Een  ............................................   noem je ook wel een verzekeringsmaatschappij.

De .................................... is degene die een verzekering afsluit bij een verzekeraar. 

De ............................................. is het bedrag dat je voor de verzekering moet betalen.
verzekerde
financiële gevolgen
verzekeraar
premie
schade

Slide 21 - Drag question