TB werkwoorden

Taalbeschouwing
werkwoorden
1 / 13
next
Slide 1: Slide
NederlandsBasisschoolGroep 5

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Taalbeschouwing
werkwoorden

Slide 1 - Slide

dingen
personen
planten
dieren
konijn
boekentas
Sofie
stoel
bloemkool
directeur
mus
roos
Roos

Slide 2 - Drag question

Werkwoorden
Een werkwoord vertelt wat iemand (of iets) doet.

Slide 3 - Slide

werkwoorden
spelen
zitten
slapen
honden
zingen
lopen
stoelen
computers
tekenen

Slide 4 - Drag question

Geef zelf een voorbeeld van een werkwoord.

Slide 5 - Open question

werkwoord dansen
ik dans 
jij danst
hij danst

wij dansen
jullie dansen
zij (mv.) dansen
stam 
stam + t
stam + t

stam + en
stam + en
stam + en

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Geef de juiste vorm van het werkwoord zitten.
ik .............

Slide 8 - Open question

Geef de juiste vorm van het werkwoord spelen.
hij .............

Slide 9 - Open question

Geef de juiste vorm van het werkwoord eten.
zij (mv.) .............

Slide 10 - Open question

Zoek het werkwoord in de zin.

Door een ja/nee-vraag te stellen, het werkwoord staat dan vooraan.
Ik loop elke dag door het park.
 
ja/nee-vraag:
Loop ik elke dag door het park?

Slide 11 - Slide

Wat is het werkwoord in deze zin?

Liesje maakt 's avonds haar huiswerk.
A
Liesje
B
maakt
C
's avonds
D
haar huiswerk

Slide 12 - Quiz

Wat is het werkwoord in deze zin?
In de tuin kruipt een egel door het gras.
A
In de tuin
B
kruipt
C
een egel
D
door het gras

Slide 13 - Quiz