Quizz vragen klassikaal voor NA les 1/2

QUIZZ na les 1/2
1 / 35
next
Slide 1: Slide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 1

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

QUIZZ na les 1/2

Slide 1 - Slide

timer
1:00
Wanneer is iemand gezond?
(3 elementen)

Slide 2 - Mind map

Als we spreken over de draagkracht van een mens, dan bedoelen we de mate van spierkracht die hij heeft om iets te dragen (30 sec)
A
waar
B
niet waar

Slide 3 - Quiz

Iemand woont in een slecht onderhouden huis, met schimmel en vocht.
Waar is dit een voorbeeld van? (30 sec)
A
een draaglast
B
een draagkracht
C
een risicofactor
D
een ziekte oorzaak

Slide 4 - Quiz

Iemand heeft een liefdevolle en grote familie. Ze steunen elkaar, helpen elkaar en hebben een goede band.
Dit is een voorbeeld van... (30 sec)
A
een draaglast
B
een draagkracht
C
een risicofactor
D
een ziekte oorzaak

Slide 5 - Quiz

Noem 2 voorbeelden
van een draagLAST
timer
1:00

Slide 6 - Open question

Wat is een voorbeeld van een inwendige ziekteoorzaak?
(30 sec)
A
aangeboren hartafwijking
B
roken
C
longontsteking
D
verbranding

Slide 7 - Quiz

Wat is het verschil tussen: 
Gezondheidsbedreigende factoren
Ziekte oorzaken
Noem van beiden voorbeelden.
Maak onderscheid tussen inwendig en uitwendig

Slide 8 - Slide

Iemand raakt besmet met het coronavirus. In een paar uur tijd wordt hij heel ziek, met koort en benauwdheid. Dit beeld duurt 7 dagen, daarna knapt hij langzaam op en na 2 weken thuis gaat hij weer werken.
Is dit een acuut of chronisch beloop? (30 sec)
A
acuut
B
chronisch

Slide 9 - Quiz

Een man, 54 jaar, gezond, stort plots in op straat. Het blijkt dat hij een hartinfarct heeft. Hij wordt behandeld, maar er veel schade aan het hart en hij gaat revalideren. zijn hart werkt niet meer goed door de schade en hij heeft hij hartfalen, wat hij nooit meer kwijt raakt.
Is hier sprake van een acuut ? of chronisch ziektebeloop? (45 sec)
A
acuut
B
chronisch

Slide 10 - Quiz

Een hetero-anamnese is een vraaggesprek waarin de zorgverlener de klacht uitvraagt bij de patient
(20 sec)
A
waar
B
niet waar

Slide 11 - Quiz

subjectieve klacht 
objectieve klacht
Ik ben heel duizelig de hele dag. 
IK heb koude rillingen. Misschien heb ik koorts
Mijn knie doet heel erg pijn
ik heb een temperatuur van 39 graden, ik heb koorts
ik heb een te hoge bloeddruk
IK heb een ontstoken knie

Slide 12 - Drag question

Uit welke 5 onderdelen bestaat
een lichamelijk onderzoek?
timer
1:00

Slide 13 - Open question

Hoe noem je het uitvoeren van een inwendig onderzoek? (20 sec)
A
palperen
B
toucheren
C
auscultatie
D
percussie

Slide 14 - Quiz

Hoe noem je het als je met een stethoscoop naar de longen luistert
(20 sec)
A
palperen
B
toucheren
C
auscultatie
D
percussie

Slide 15 - Quiz

Een curatieve behandeling is gericht op genezing
(20 sec)
A
waar
B
niet waar

Slide 16 - Quiz

Een zorgvrager heeft MS. deze ziekte bestaat uit exacerbaties en remissies.
In welke van deze 2 is de ziekte rustig? (30 sec)
A
tijdens een exacerbatie
B
tijdens een remissie

Slide 17 - Quiz

Een zorgvrager heeft COPD. Deze ziekte wordt nooit beter, maar alleen maar erger.
Hoe noem je dit beloop? (45 sec)
A
palliatief beloop
B
curatief beloop
C
recidiverend beloop
D
progressief beloop

Slide 18 - Quiz

een zorgvrager wil weten wat zijn kans is op overleven na een behandeling.
Waar vraagt hij nu naar? (30 sec)
A
de diagnose
B
diagnostiek
C
prognose
D
bloeduitslag

Slide 19 - Quiz

Een zorgvrager krijgt te horen dat zijn ziekte niet te genezen is. Wel kun je met behandeling de klachten onderdrukken. Wat voor soort behandeling krijgt deze zorgvrager? (45 sec)
A
palliatieve behandeling
B
symptomatische behandeling
C
curatieve behandeling
D
preventieve behandeling

Slide 20 - Quiz

In welk soort laboratorium onderzoek kun je bloed onderzoeken?
(30 sec)
A
pathologische anatomisch onderzoek
B
hematologisch onderzoek
C
klinisch chemisch onderzoek
D
bacteriologisch onderzoek

Slide 21 - Quiz

Je wilt weten of iemand te veel zout (Bijv natrium) in zijn bloed heeft.
Welk onderzoek moet je dan doen? (45 sec)
A
pathologische anatomisch onderzoek
B
hematologisch onderzoek
C
klinisch chemisch onderzoek
D
bacteriologisch onderzoek

Slide 22 - Quiz

Je wilt weten of iemand kankercellen heeft.
Welk onderzoek moet je dan doen (45 sec)
A
pathologische anatomisch onderzoek
B
hematologisch onderzoek
C
klinisch chemisch onderzoek
D
bacteriologisch onderzoek

Slide 23 - Quiz

Je wilt weten of iemand een bacterie in zijn urine heeft.
Welk onderzoek moet je dan doen? (30 sec)
A
pathologische anatomisch onderzoek
B
hematologisch onderzoek
C
klinisch chemisch onderzoek
D
bacteriologisch onderzoek

Slide 24 - Quiz

Noem een voorbeeld van
een functie onderzoek
timer
1:00

Slide 25 - Open question

Bij welk onderzoek meten ze de elektrische signalen van je hart?
(30 sec)
A
ECG
B
spirometrie
C
elektro encefalogram
D
EMG

Slide 26 - Quiz

Wat is GEEN beeldvormend onderzoek?
A
Doppler onderzoek
B
MRI scan
C
Rontgenfoto
D
EEG

Slide 27 - Quiz

Welk van de beeldvormende onderzoeken, maakt gebruik van magnetisme?
(30 sec)
A
echografie
B
rontgenfoto
C
MRI
D
CT scan

Slide 28 - Quiz

Welk van de beeldvormende onderzoeken, maakt gebruik van rontgenstralen? (30 sec)
A
echografie
B
scintigrafie
C
MRI
D
CT scan

Slide 29 - Quiz

Welk van de beeldvormende onderzoeken, maakt gebruik van radiogolven?
(30 sec)
A
echografie
B
rontgenfoto
C
doppler onderzoek
D
scintigrafie

Slide 30 - Quiz

een zorgvrager is gevallen en er is verdenking op een gebroken bot in de arm.
Welk onderzoek ga je nu uitvoeren?
(30 sec)
A
X-thorax
B
X-arm
C
CT- arm
D
MRI-thorax

Slide 31 - Quiz

Een zorgvrager is gevallen op zijn hoofd.
We willen nu uitsluiten dat er een bloeding in het hoofd is.
Welk onderzoek ga je nu uitvoeren? (30 sec)
A
X-hoofd
B
CT-hoofd
C
echo-hoofd
D
MRI-hoofd

Slide 32 - Quiz

Een zorgvrager is zwanger en bij controle wordt er gekeken naar het kindje.

Welk onderzoek wordt daarvoor gebruikt? (30 sec)
A
MRI onderzoek
B
scintigrafie
C
rontgen onderzoek
D
echografie

Slide 33 - Quiz

Een voetballer heeft een ernstige knie blessure opgelopen. Men wil met onderzoek bekijken welke dingen er precies stuk zijn: spieren? pezen? meniscus? kruisbanden?

Welk onderzoek wordt daarvoor gebruikt? (30 sec)
A
MRI onderzoek
B
scintigrafie
C
rontgen onderzoek
D
echografie

Slide 34 - Quiz

Slide 35 - Slide