3t werkwoordenles

Lesdoelen
Na deze les weten jullie alles over het vervoegen van regelmatige werkwoorden
1 / 23
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo, havo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Lesdoelen
Na deze les weten jullie alles over het vervoegen van regelmatige werkwoorden

Slide 1 - Slide

Werkwoorden tegenwoordige tijd - Verben im Präsens
- hele werkwoord - Infinitiv
- stam - Stamm
- uitgangen - Endungen
- feesttenten - Partyzelten
- voltooid deelwoord - Partizip

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

das Infinitv
- hele werkwoord
- vorm die je in het woordenboek vindt
- eindigt op -en

Slide 4 - Slide

Stamm
- hele werkwoord - en of -n:
wohnen = wohn
machen = mach
streicheln = streichel
verpassen = verpass

Slide 5 - Slide

Endungen
ich
-e
wohn-e
du
-st
wohn-st
er/sie/es
-t
wohn-t
wir
-en
wohn-en
ihr
-t
wohn-t
sie/Sie
-en
wohn-en

Slide 6 - Slide

FEESTTENTEN

Slide 7 - Slide

Stamm auf d oder t?
- bei du, er/sie/es und ihr extra -e
- finden - du findest
- arbeiten - er arbeitet
- zelten - ihr zeltet

Slide 8 - Slide

Stamm auf s, ss, ß, x oder z?
- bei "du' nur Endung -t, also ohne "s"
- grüßen - du grüßt
- benutzen - du benutzt
- essen - du isst (!?)

Slide 9 - Slide

das Partizip
- das Partizip
- ge+stam+t
- let op -ieren = stam+t ---> studieren - studiert
- werkwoorden met Präfix ----> ich habe bezahlt



Slide 10 - Slide

Er (kaufen) einen Hund.

Slide 11 - Open question

Der Stamm von "essen" lautet:
A
essen
B
ess
C
es
D
esse

Slide 12 - Quiz

(Gehen) du mit ins Kino?

Slide 13 - Open question

Ich (streicheln) die Katze.

Slide 14 - Open question

Das Partizip bildet man so:
A
ge-stamm-t
B
ge-stamm-d
C
stamm-t
D
ge-stamm

Slide 15 - Quiz

Anstarren (empfinden) sie als Bedrohung.

Slide 16 - Open question

Wir (fahren) morgen in Urlaub.

Slide 17 - Open question

Ich habe gestern ein neues Fahrrad (kaufen).

Slide 18 - Open question

Mit wem (reisen) du nach Hamburg?
A
reisen
B
reisst
C
reist
D
reisest

Slide 19 - Quiz

Er (finden) Sport toll.

Slide 20 - Open question

Mein Vater (werken) bei Mercedes
A
macht
B
arbeiten
C
machen
D
arbeitet

Slide 21 - Quiz

Wat is het voltooid deelwoord van trainieren?

Slide 22 - Open question

Wat neem je mee uit deze les?

Slide 23 - Mind map