This lesson contains 10 slides, with text slides.
Het onderwerp zegt wie of wat de handeling uitvoert.
Onderwerp en persoonsvorm horen bij elkaar.
- ze staan allebei in het enkelvoud of in het meervoud
- ze staan meestal naast elkaar
Het onderwerp kun je op twee manieren vinden:
- Je stelt de vraag wie/wat + wg?
- Je doet de onderwerpsproef: verander de pv van enkelvoud naar meervoud
of andersom
Sterke werkwoorden veranderen in de verleden tijd van klank (klankveranderende werkwoorden).
Voorbeeld: lopen - liep - liepen, kopen - kocht - kochten,
verliezen - verloor - verloren
In de verleden tijd verandert de -v aan het eind van de stam in een -f en de -z in een -s.
Voorbeeld: blijven - bleef rijzen - rees