Scannen:zoeken naar iets specifieks, als een woordzoeker (bedragen etc.)
Intensief: alles goed lezen, de volledige tekst begrijpen/kunnen gebruiken
Slide 7 - Slide
Strategieën:
Oriënterend
Skimmen/globaal
Scannen/zoekend
Intensief
Slide 8 - Slide
Scannen / zoekend lezen
Slide 9 - Slide
Strategieën:
Oriënterend
Skimmen/globaal
Scannen/zoekend
Intensief
Slide 10 - Slide
Intensief lezen
Slide 11 - Slide
Lees onderstaande leessituaties. Welke leesstrategie pas je toe? Kies er één voor situatie 1, 3 en 4. Kies er twee voor situatie 2.
Situatie 1:
Om 07.00 uur valt de krant door de brievenbus. Voordat je naar school gaat, wil je snel weten wat het belangrijkste nieuws is.
Situatie 2:
Voor biologie moet je een werkstuk maken over klimaatverandering. Je hebt wat teksten gekregen van de docent met verschillende onderwerpen en wilt weten welke tekst over stikstof gaat.
Situatie 3:
Je hebt morgen een toets over politieke besluitvormingen. Je leest de tekst in je boek maatschappijleer.
Situatie 4:
Je wilt een pretpark bezoeken en bent benieuwd naar de prijzen. Je bezoekt de website van het pretpark.
Orienterend lezen
Skimmen / Globaal lezen
Intensief lezen
Scannen / Zoekend lezen
Slide 12 - Drag question
Oriënterend lezen
Bedoeld om een eerste indruk te krijgen
Lay-out: chat, krantenartikel, menu, boodschappenlijst etc.
Eerste indruk: titel, tussenkopjes, plaatjes
Verwachtingen: waar gaat het over, wat weet je al?
Dit doe je altijd van te voren
Slide 13 - Slide
Slide 14 - Slide
Slide 15 - Slide
Slide 16 - Slide
Skimmen: Globaal lezen
Slide 17 - Slide
Skimmen: globaal lezen
Er snel achter komen waar de tekst over gaat
Maak je niet druk om moeilijke woorden.
Probeer de grote lijnen te snappen, de details doen er (nog) niet toe.
Kijk naar opvallende stukjes
Lees van iedere alinea de eerste en de laatste zin.
Je gebruikt skimmen bij vragen die gaan over de hele tekst, je zoekt naar aanwijzingen voor het antwoord.
Slide 18 - Slide
Scannen: zoekend lezen
Slide 19 - Slide
Scannen: zoekend lezen
Scannen: zoeken naar bepaalde informatie, bijvoorbeeld in welk jaar iets gebeurde of hoeveel iets kost. De rest van de tekst hoef je dan niet te lezen.
Slide 20 - Slide
Help
Is het plaatje te klein? Klik dan op de volgende link.
Intensief lezen: de hele tekst regel voor regel doorlezen
Slide 28 - Slide
Tekstdoelen
Ask yourself: Waarom schrijven ze dit eigenlijk?
AMUSEREN
INFORMEREN
OVERTUIGEN
ACTIVEREN
Slide 29 - Slide
Tekstdoelen
Ask yourself: Waarom schrijven ze dit eigenlijk?
Je spreekt van amuseren als een tekst de lezers wil vermaken.
Als een tekst de lezers iets wil vertellen, spreek je van een informatieve tekst of van informeren.
Een tekst heeft als doel overtuigen als de schrijver wil dat de lezer de mening van de schrijver overneemt.
Als het doel overhalen is, probeert de schrijver de lezers wel of niet iets te laten doen. Het doel is de lezers te activeren.
Slide 30 - Slide
Tekstdoelen
- Informeren zoals bij gebruiksaanwijzing, instructie
studieboek, folder, recept
nieuwsbericht, geboortekaartje
- Amuseren zoals bij roman, strip, kort verhaal
mop, column
-Activeren(overhalen) zoals bij reclamefolder, advertentie
uitnodiging, affiche (poster)
- Overtuigenzoals bij ingezonden brief, sommige columns
Slide 31 - Slide
Slide 32 - Slide
Slide 33 - Slide
NULMETING
Woots.nl Work on: Nulmeting leesexamen Engels H2.
Next lesson: you can work on this / finish it as well
Individually in silence
Slide 34 - Slide
End of lesson 1
Next lesson: continue on Woots to determine what reading level you are on (nulmeting).
Bring your laptop (charged)!
Slide 35 - Slide
Get started
Practise with reading exams --> use reading strategies
Write the answers in your notebook
Slide 36 - Slide
Meerkeuzevragen
Kijk naar de titel, inleiding, naam van de schrijver etc.
Wat weet je al van het onderwerp?
Bekijk de vragen die bij de tekst horen.
Skim and scan de tekst.
Probeer lastige woorden te begrijpen via de context.
Lees de vraag en de bijbehorende alinea.
Slide 37 - Slide
Meerkeuzevragen
Let op de eerste en laatste zin van de alinea. ( vaak de hoofdgedachte).
Let op signaalwoorden, zoals but, however, and etc.
Wat is je eigen antwoord?
Kies het antwoord wat het dichtste bij je eigen antwoord ligt.
Onderstreep het gedeelte dat overeenkomt met jouw gekozen antwoord.
Komt het onderstreepte tekstgedeelte overeen met je antwoord?
7. Als je het antwoord niet weet. Streep foute antwoorden weg.
Slide 38 - Slide
0
Slide 39 - Video
Woordstrategieën
Bekijk eerst of je de betekenis kunt raden door de andere woorden (in context)
Bekijk of het woord op een ander woord lijkt bijvoorbeeld uit een andere taal.
Hak het woord in stukjes? Komt een deel van het woord je bekend voor?
Slide 40 - Slide
Woordenboek tips
Zoek het basiswoord. (slow ipv slowly, extend ipv extended)
Let op :Er staan vaak meerdere betekenissen. Kijk dan goed naar het onderwerp van de tekst.
Oefen met het woordenboek dat je op je examen gaat gebruiken. Het klinkt kinderachtig, maar zorg ervoor dat het alfabet goed in je hoofd zit, zodat je de woorden snel kunt opzoeken.
Slide 41 - Slide
Adviezen
Brede belangstelling helpt - lees de krant, volg het nieuws. Kijk bijvoorbeeld elke dag newsround.
Lees Engelse boeken, artikelen.
Brede woordenschat maakt teksten lezen gemakkelijker. Bestudeer woordenlijsten. Ook woordenlijsten van de signaalwoorden!
Slide 42 - Slide
Handige sites om leesvaardigheid te oefenen of om je woordenschat te vergroten
- Readtheory.org
- https://learnenglishteens.britishcouncil.org/skills/reading. Je kunt op deze site ook aan de andere vaardigheden werken