This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Hoofdstuk 2: Geld moet rollen!
Slide 1 - Slide
Wat is een voorbeeld van giraal geld?
A
munten
B
bankbiljetten
C
betaalpas
D
flippo's
Slide 2 - Quiz
Wat zijn de geldfuncties?
Slide 3 - Open question
Twee beweringen. I. Een betaling met de creditcard is een girale betaling. II. Geld op een internetspaarrekening is giraal geld. Welke bewering(en) is/zijn goed?
A
Beide zijn goed
B
I is goed en II is fout
C
I is fout en II is goed
D
Beide zijn fout
Slide 4 - Quiz
Welke redenen zijn er om te sparen?
Slide 5 - Open question
wat is een spaarrekening waarop je een groter bedrag voor een bepaalde tijd vast zet?
A
beleggen
B
reserveren
C
spaardeposito
D
hypothecaire lening
Slide 6 - Quiz
Welke rente is hoger?
A
de spaarrente
B
de kredietrente
Slide 7 - Quiz
Noem een kredietvorm.
Slide 8 - Open question
Je leent €1.000 met een looptijd van twee jaar en betaalt in maandtermijnen van €100,-. Wat zijn de totale kosten?
A
€2000
B
€2200
C
€2300
D
€2400
Slide 9 - Quiz
Wat is budgetteren?
A
een begroting maken
B
een (financieel) plan maken
C
geld sparen
D
geld uitgeven
Slide 10 - Quiz
Uitgaven zijn te verdelen in de volgende groepen: persoonlijke uitgaven, huishoudelijke uitgaven, vaste lasten en incidentele uitgaven. Tot welke groep behoort de aankoop van een cd-speler?
A
Persoonlijke uitgaven
B
Huishoudelijke uitgaven
C
Vaste lasten
D
Incidentele uitgaven
Slide 11 - Quiz
Als je geld uitgeeft voor het abonnement van je telefoon zijn dat ..